154 25 mei 1956 een andere provincie. Zuid-iHolland b.v. heeft de zorg voor Zeeland op zich genomen omdat daar het aantal ambtenaren gering is en het draagvlak dus te klein. Dat is allemaal saamhorigheidsgevoel. Voorts schrijven burgemeester en wethouders in hun toelichting: ,,Ten- slotte zal u uit de ontwerp-regeling blijken, dat wij het wenselijk oordelen, een commissie van advies in het leven te roepen, welke zal bestaan uit een lid van ons college, tevens voorzitter, en uit leden van de vak- organisaties, die het personeel in de commissie van overleg vertegen- woordigen. Het grote belang dezer aangelegenheid voor het personeel brengt o.i. met zich mede, dat dit door middel van zijn vertegenwoordi- gers zich kan uiten over alle aangelegenheden welke met deze regeling verband houden." Uit hetgeen spreker straks naar voren heeft gebracht voor wat betreft het overleg met het centraal orgaan en de commissie van overleg, kan men opmaken wat dat „zich kunnen uiten" voor be- tekenis kan hebben. Het is naar sprekers mening geen volledige voorlichting waar burge- meester en wethouders schrijven: ,,Wij hebben niettemin gemeend aan deze regeling de voorkeur te moeten geven boven de zgn. IZA-regeling, welke door Alkmaar met de aangesloten gemeenten is getroffen, ondanks het feit, dat het Centraal Bureau inzake gemeenschappelijke behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden bij brief van 21 november 1955, no. 783 heeft medegedeeld, dat de in het Centraal Overleg vertegen- woordigde personeelsorganisaties zich met een dergelijke regeling niet kunnen verenigen", want het zijn niet alleen de personeelsorganisaties geweest die zich er niet mede hebben kunnen verenigen, maar dat was ook het geval met de vertegenwoordigers van de gemeenten. Het was dus het Centraal Orgaan in zijn geheel dat tegen deze regeling was. ln eerste instantie wil spreker besluiten met de raad er op te wijzen, dat door aanvaarding van deze regeling, niet gehandeld wordt in het belang van de ambtenaren. De voorgestelde regeling is niet slecht, maar tegen de achtergrond van de algehele rechtspositie van het overheidspersoneel is zij niet te aanvaarden. Spreker hoopt dat de raadsleden hiermede bij het uitbrengen van hun stem rekening zullen houden. De heer Mr Zeelenberg noemt het merkwaardig dat twee mensen die eenzelfde onderwerp beoordeeld hebben, tot een diametraal resultaat ko- men terwijl ze het toch op de uitgangspunten eens zijn. De heer Zegwaart stelt n.l., dat het voorliggende voorstel aan hoge eisen voldoet en spreker is het daarmede eens. Spreker stelt van zijn kant dat hij de stelling aan- vaardt, dat er een bijzondere status voor de ambtenaren moet zijn, het- geen ook het uitgangspunt van de heer Zegwaart is. En toch komen wij tot volkomen verschillende besluiten. Spreker hoopt van de gronden waarop zijn redenering is gebaseerd, een zodanige uiteenzetting te geven, dat die leden, die hun standpunt nog niet bij voorbaat gevormd hebben, de overtuiging krijgen, dat, niettegen- staande de kritiek op het voorstel van burgemeester en wethouders, dit voorstel toch moet worden aanvaard. Spreker verheelt zich niet dat dit geen eenvoudige opgave is. Zij was misschien eenvoudiger geweest als de heer van Bruggen in deze vergadering aanwezig was geweest, want de heer van Bruggen heeft in de vorige vergadering gezegd „dat niets zo prettig is als overtuigd te worden". Nu de heer van Bruggen er niet is, kan spreker hem de vreugde van het overtuigd geraken niet geven. Spreker hoopt anderen die vreugde wel te geven. Spreker gaat dan uit van het standpunt, dat de bijzondere status van de ambtenaar gewaarborgd moet blijven. Over deze bijzondere status is op zichzelf al veel te vertellen, maar spreker zal zich daar niet aan wagen, omdat anderen, veel deskundiger op dit terrein dan spreker, dit kunnen doen en ook al gedaan hebben. Spreker stelt alleen dat door de status

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1956 | | pagina 6