219
30 augustus 1956.
zetting van de lagere scholen beziet en men laat de cijfers goed tot zich
doordringen, dan blijkt dat hier werkelijk van een noodtoestand kan wor-
den gesproken.
Spreker meent wel te mogen zeggen dat alle leden het daarmede eens
zijn. Er zou allang tot aanstelling van boventallige onderwijzers zijn over-
gegaan wanneer dat financieel mogelijk zou zijn geweest en in het gebrek
aan leslokalen en onderwijzers had kunnen worden voorzien.
Dat de leerlingenschaal niet reeds eerder verlaagd is, is mede ook daar-
aan te wijten.
De cijfers die de raad zijn voorgelegd zijn echter nog ongunstiger ge-
bleken nu de cijfers van de openbare scholen per 1 september bekend zijn.
De cijfers voor de Voorwegschool worden: le klas 53, 2e klas 45, 3e klas
44, 4e klas 61, 5e klas 48, 6e klas 38. Hiervan kan op het ogenblik alleen
de 4e klas worden gesplitst. Dit impliceert dat de le kläs met 53 leerlin-
gen moet worden gehandhaafd. Dit is toch een onmogelijke toestand!
Tijdens de besprekingen die spreker met figuren uit het onderwijs hier-
over had, ging er een juichkreet op toen men hoorde dat het gemeente-
bestuur van plan was om hierin soelaas te brengen. Spreker wil toegeven
dat het soelaas nog altijd niet voldoende is, maar het is in ieder geval een
grote tegemoetkoming. Spreker zou dan ook aan de heer Zeelenberg willen
vragen of hij zijn formele bezwaren niet zou kunnen laten vallen.
Ten aanzien van het niet behandelen van dit voorstel in de financiële
commissie merkt spreker op, dat hiervoor geen vaste regel bestaat. Dit
is een principieel voorstel en het is eigenlijk nooit gewoonte geweest om
een financieel principieel voorstel in de financiële commissie te brengen.
Achteraf spijt het spreker echter dat het niet is gebeurd. Een begrotings-
vergadering acht spreker niet aangewezen voor het behandelen van deze
kwestie. Burgemeester en wethouders zouden dan bij het opmaken van
de begroting moeten gaan werken met voorstellen die in de vergadering
waarin de begroting behandeld wordt nog ter sprake moeten komen. Maar
dan weet men niet of de daaruit voortvloeiende kosten al of niet in de
begroting moeten worden verwerkt. Alle voorbereidingen voor het met
kennis van zaken behandelen van dit punt hebben. plaats gehad. De on-
derwijscommissie heeft dit plan unaniem toegejuicht, waarbij alleen mevr.
van der Meulen aangedrongen heeft op het behoud van de kleuterhelp-
sters. Maar in haar hart is zij er natuurlijk een groot voorstandster van
dat aan het lager onderwijs de helpende hand wordt toegestoken. Er zijn
bijzondere schoolbesturen die, zelfs als de uitkering voor de helpsters zou
blijven bestaan, toch tot ontslag van de helpsters zouden overgaan. De
verlaging van het leerlingenaantal op de kleuterscholen is niet klein, zo-
als mevr. v. d. Meulen heeft gezegd, maar bedraagt 30 Op 1 juli 1956
waren er 880 leerlingen, terwijl dat er op 1 september 1956 657 zullen
zijn of 223 kleuters minder.
Ook in de raad heeft altijd de wens geleefd om het lager onderwijs te
helpen door het aanstellen van boventallige onderwijzers. Is het dan zo
verwonderlijk dat, nu er een wet gekomen is die het instituut helpster
niet meer kent waardoor het mogelijk wordt gemaakt dat door het ontslag
aan de helpsters een bepaald bedrag van het gemeentelijk budget vrij
komt, dat het college zegt, laten we dit nu besteden daar waar het het
meest nodig is?
Spreker is het eens met de heer van Bruggen die betoogde dat de lagere
school de school is waar een groot deel van de kinderen de kennis moet op-
doen voor hun verdere leven en waarmede zij moeten volstaan. Zeer veel
van hetgeen mevr. van der Meulen heeft betoogd, houdt verband met andere
factoren, zoals opvoeding en karaktervorming van de kleuters. Spreker wil
toegeven dat als gevolg van de woningnood in verschiliende gezinnen van
karaktervorming e.d. der kinderen niet veel terecht komt. Dit is helaas
een teken des tijds, maar spreker blijft van mening dat de verantwoor-