223 30 augustus 1956. lagere school en daarbij is het kleuteronderwijs een zeer belangrijke factor. In de kringen die van het kleuteronderwijs studie hebben gemaakt is de aandacht de laatste jaren zeer sterk gericht op de kleuterleeftijd omdat men nu heeft ingezien hoe belangrijk deze leeftijd is. Het is van ons leken niet te eisen dat wij ons al deze studie eigen maken, maar spreekster ge- looft dat nota moet worden genomen van wat de deskundige mensen hier- over zeggen. Dit doende zal men het kleuteronderwijs als een zeer belang- rijke factor in het leven van de mens moeten zien. In de kleuterleeftijd kan een kind tal van remmingen krijgen en van tal van remmingen bevrijd wor- den. Wil het kind de lagere school en het verdere onderwijs met goed gevolg kunnen doorlopen, dan is het heel belangrijk dat remmingen worden op- geheven. De kleuterschool opent de mogelijkheid dat remmingen ver- dwijnen. Het verstand is het instrument waarmee we ons de kennis eigen maken maar het verstand kan de kennis slechts verwerken als geen rem- mingen aanwezig zijn. Niet alleen het gezin maar ook de kleuterschool zal hier zeer sterk aan kunnen meewerken. Het kind neemt in het gezin een bijzondere positie in waardoor de mogelijkheid bestaat dat de ouders fou- ten maken. Deze kunnen in de kleuterschool worden geneutraliseerd. Spreekster onderschrijft de belangrijkheid van het gezin ten aanzien van de opvoeding van de kinderen maar naast de invloed van het gezin zal er de invloed van de kleuterschool moeten zijn. S'preekster meent dat de benodigde f 28.000,die slechts 1 uitmaken van de gehele begroting, zeer zeker op de begroting gevonden kunnen worden. Voor andere uitgaven is dat ook wel het geval. Bij de regering noch bij de gemeenten is men gewend om veel voor het onderwijs uit te geven. Het wordt tijd dat men beseft hoe belangrijk het is voor de rol die ons volk in de toekomst zal spelen dat de kinderen goed worden opgevoed en toegerust met de nodige kennis. Voor het onderwijs zullen veel grotere bedragen moeten worden uitgetrokken wil men enigszins aan de eisen van de komende tijd kunnen voldoen. De heer Mr. Dr. van Bruggen wil het misverstand wegnemen alsof hij in niet vriendelijke zin over wijlen de heer Disselkoen zou hebben gespro- ken. Spreker heeft dit voorbeeld aangehaald om te bewijzen dat de heer Disselkoen indertijd voor het probleem stond dat aanstelling van boven- tallige onderwijzers financiële moeilijkheden in verhouding van de gehele begroting ten gevolge zou hebben. Zo heeft hij, de behoefte aan boven- tallige onderwijzers erkennende ,de constructie verzonnen dat via de ouder- commissie een boventallige onderwijzer werd aangesteld. Spreker is er ook van overtuigd dat de heer Disselkoen in deze omstandigheden hetzelfde voorstel als nu ter tafel ligt zou hebben gedaan. Ten aanzien van het gesprokene door de heer Zeelenberg over het ge- middeld aantal leerlingen wijst spreker er op, dat hij zich de moeite heeft getroost om de gegeven cijfers te produceren om daarmede aan te geven dat de trend van het gemiddeld aantal leerlingen bij het lager onderwijs ook na aanstelling van boventallige onderwijzers altijd nog hoger ligt dan bij het kleuteronderwijs. Spreker is er van overtuigd dat, als de middelen er zijn, zeker meer geld voor het onderwijs zal worden uitgegeven. Spreker weet wel dat onderwijsmensen gevaar lopen met oogkleppen te gaan lopen omdat zij vinden dat het onderwijs het enige is dat belangrijk is. In verband met de vele andere doeleinden waarmede een gemeente te maken heeft kan thans niet meer voor het onderwijs worden uitgegeven. Tot zover heeft spreker de financiën naar voren gebracht om zijn verant- woordelijkheid ten opzichte van het geheel te dekken. Spreker heeft alleen gepoogd te schetsen waarom in zekere mate de pas gemarkeerd moet worden. De heer Verspoor vraagt aan de heer van Bruggen wanneer deze denkt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1956 | | pagina 14