■■■■ihhhhihh
30 augustus 1956.
214
de streekschool hebben gesticht. Als Heemstede alleen zich hieraan ont-
trekt dan vindt spreekster dat toch wel een beetje eenzijdig. Men brengt
hierdoor de streekschool toch wel in een zeker gevaar.
Spreekster verzoekt op grond van al deze argumenten dan ook drin-
gend om niet over te gaan tot het ontslag van de helpsters. Worden de
helpsters gehandhaafd dan zal ook het bijzonder onderwijs hiervan profl-
teren en kunnen ook daar de helpsters worden gehandhaafd. Dit is dus
van groot belang voor alle inwoners van Heemstede die kinderen in de
kleuterleeftijd hebben.
Tot slot wil spreekster een klein citaat voorlezen van mevr. Tellegen-
Veldstra die zegi:
,,Daten we in deze tijd van verwording ons de offers getroosten die nodig
zullen zijn het de kinderen mogelijk te maken om uit te groeien tot dat-
gene waartoe wij niet in staat waren. Laat hen mens worden en als we
dan een deel van hun tocht door het leven met hen mee mogen reizen,
laat het dan zijn als een blijde gids op wie ze altijd kunnen rekenen. We
weten niet waarheen de reis gaat, maar wel kunnen wij er aan meewer-
ken dat de gang opwaarts is".
De heer Mr. Dr. van Bruggen zal dit probleem op een andere wijze be-
naderen dan door de vorige spreekster is gedaan. Spreker wil met nadruk
onderstrepen, dat via deze maatregelen een beslissing wordt genomen die
voor het gehele onderwijs in Heemstede van belang is, omdat wat voor de
openbare school besteed wordt indirect doorwerkt ten opzichte van het
bijzonder onderwijs. Aan de voorgestelde maatregelen zijn nogal beiang-
rijke financiële consequenties verbonden. Het zou eigenlijk het beste ge-
weest zijn, indien dit probleem in het kader van een begroting had kunnen
worden behandeld. Was het vroeger zo dat de overheid eerst haar uitgaven
bepaalde en daarna aan de middelen zocht te komen, in deze tijd is dat
anders. In de tegenwoordige tijd zal iedere gemeentelijke overheid met
een zekere beperktheid van middelen hebben te rekenen. Men zal dan ook,
binnen het kader van de totale gemeentelijke bemoeienis, moeten aan-
wijzen wat voor het onderwijs beschikbaar kan worden gesteld. Want wan-
neer er, en terecht, weer allerlei salarisverhogingen doorgaan, dan wordt
de ruimte die men in het financiële beleid heeft, betrekkelijk gering.
S"preker neemt niet aan, dat het rijk, dat zelf voor enige moeilijkheden
zit, in staat zal zijn om belangrijk meer aan de gemeenten te verschaffen.
Wat voor het onderwijs gebeurt moet men dus zien in het kader van het
geheel. Spreker wil daarom op enkele punten wijzen.
Reeds van nature vertonen de uitgaven voor het onderwijs een belang-
rijke stijging. In 1955 waren de gemiddelde administratiekosten per leer-
ling voor het lager onderwijs in verhouding tot 1950, met /10,per
leerling gestegen. Dit betekent bij rond 2000 leerlingen een stijging van
ongeveer 20.000,per jaar. Voor het uitgebreid lager onderwijs zijn de
kosten per leerling in die periode gestegen met 26,hetgeen bij 950
leerlingen een bedrag vordert van rond 24.700,Onafhankelijk van de
kosten die betaald worden voor salarissen, benadert deze natuurlijke
stijging der administratiekosten voor lager en uitgebreid lager onderwijs
te zamen een bedrag van 45.000,per jaar.
Spreker wil voorts wijzen op de geweldige kosten, die door de gemeente
gemaakt zijn voor het kleuteronderwijs. Voor bouw en inrichting van de
kleuterschool aan de Koediefslaan 136.000,voor de dependance aan
de Voorweg 28.500,voor uitbreiding kleuterschool Molenwerfslaan
103.800,De openbare kleuterschool aan de Pranz Schubertlaan die
aanbesteed is, zal ongeveer 100.000,kosten en met de grond
161.000,waarbij nog komen de kosten voor inrichting. In de laatste
tijd zijn dus ten behoeve van het kleuteronderwijs alleen al kapitaalsuitga-
ven gedaan tot ongeveer 450.000,Dat wil dus zeggen dat deze uitgaven