30 augustus 1956.
216
bijzondere kleuterscholen de helpsters zeker niet de gelegenheid daartoe
zullen onthouden. Er wordt alleen een eind gemaakt aan een toestand, die
100 jaar geleden bij het lager onderwijs bestond. Toen schoof de meester
het werk af op de kwekeling en de meester deed niet al te veel meer.
Later heeft men de kwekeling met akte gehad, hetgeen enkel betekende
dat een volwaardig onderwijzer voor volwaardig werk lager werd betaald.
Als men dus nu ten opzichte van het kleuteronderwijs meent, dat men
alleen krachten wil hebben, die gediplomeerd zijn en dus geen helpsters
meer, dan kan spreker niet zeggen dat men op de verkeerde weg is. Trou-
wens dat argument geldt voor deze raad niet. Dat moet men tot de rege-
ring zeggen, want die heeft de kleuteronderwijswet vastgesteld. In de
Staten Generaal zijn er heus wel krachten, die er op kunnen wijzen als
deze dingen fout lopen. De kwestie van de toiletten die mevr. van der
Meulen heeft aangehaald moet men niet zwarter zien dan zij is, omdat
kleuters in de leeftijd van 4 tot 6% jaar wel zelfverzorgers zullen zijn.
De wet op het kleuteronderwijs kent om allerlei redenen het instituut
van de helpster niet. Spreker meent wel enigszins aangegeven te hebben
waarom dit instituut er niet meer is. Spreker neemt aan dat het werk
van de leidster natuurlijk wel verzwaard zal worden. Hij wil niet ontken-
nen dat, wanneer deze maatregel wordt genomen, er niet emg nadeel aan
het kleuteronderwijs wordt toegebracht. Gezien in het kader van de ge-
meente-financiën moet echter de aanstelling van boventallige onderwijzers
bij het lager onderwijs de prioriteit hebben. Ook hierom al, omdat in
Heemstede de kleinste helft van de leerlingen geen verder on-
derwijs geniet dan de lagere school, terwijl de andere helft bij het verder-
gaand onderwijs in welke richting ook, moet bouwen op het onderwijs van
de lagere school. Sprekers democratisch gevoel brengt mee, dat hij daar-
om ten sterkste het accent legt op het lager onderwijs. Spreker komt dan
°°k tot de conclusie, dat het voorstel van het collegé in alle opzichten de
sympathie van zijn fractie heeft. Resumerende eindigt spreker als volgt:
„De gemeente Heemstede die reeds belangrijke bedragen beschikbaar stelde
voor de bouw en de verbetering van de kleuterscholen, lagere en m.u.l.o.
scholen, gaat over tot aanstelling van boventallige onderwijzers ten einde
op deze wijze meer gelijkheid te doen ontstaan tussen het gemiddeld aan-
tal leerlingen per leerklas bij het lager onderwijs en bij het kleuteronder-
wrjs.
Dat de heer Mr. Zeelenberg enkele woorden over deze zaak zal zeggen
hangt hiermede samen, dat hij meent dat een bepaald facet van de zaak
niet belicht is. S"preker gelooft dat dit voorstel op een verkeerd moment is
ingediend. Deze aangelegenheid zal in zijn consequenties ver dragen. Be-
halve onderwijs-technisch heeft deze kwestie een heel sterk principieel
financieel aspect. Spreker is daarom van oordeel dat zij, niet in de finan-
ciële commissie besproken zijnde, niet zo maar tussentijds in de raad mag
worden behandeld, maar bij de begroting dient te worden behandeld. Het
gaat volgens spreker niet aan om de kleuteronderwijsregeling, waarbij de
gemeente in zee is gegaan met helpsters, voor een bepaalde période, in de
loop van een jaar ongedaan te maken. Spreker treedt dus voor het m'oment
niet in de onderwijs-technische merites van de zaak, maar stipt alleen
aan, dat hij het moment waarop dit voorstel is ingediend niet iuist ge-
kozen acht.
Voorts vindt spreker het aanstellen van boventallige onderwijzers aan
openbare scholen eveneens zo principieel, dat dit z.i. bij een begroting
moet worden behandeld. Spreker zal dan ook nu tegen beide voorstellen
van het college stemmen.
A1 is nu overeenkomstig het idee van mevr. van der Meulen dit voorstel
in twee stukken gehakt, zodat over elk van de onderdelen apart kan wor-
den gestemd, toch is de gedachtengang van burgemeester en wethouders