217
30 augustus 1956.
die achter het voorstel heeft gezeten verkeerd. Deze gedachtengang is
blijkbaar door de heer van Bruggen overgenomen. Hier zijn welbewust
dne onderwerpen aan elkaar gekoppeld. Men heeft blijkbaar geredeneerd,
dat als gevolg van het tot stand komen van de wet op het kleuteronder-
wijs het rijk bepaalde onderdelen van dat onderwijs voor zijn rekening
neemt. Hiei zit dus een voordeel voor de gemeente in, omdat zij minder
vo°r het kleuteronderwijs behoeft te betalen. Dat is punt 1. Punt 2 is,
dat, nu de gemeente ziet dat het rijk de helpsters niet voor zijn rekening
neemt, de gemeente in figuurlijke zin de helpsters de nek om wil draaien.
Als 3e punt blijkt, dat de gemeente het bedrag dat daardoor beschikbaar
komt, wil besteden voor een ander eveneens zeer nuttig doel, n.l. het aan-
stellen van boventallige onderwijzers. Hiermede zijn de 3 onderwerpen
gekoppeld. Dat vindt spreker principieel fout. Moeten er nl., omdat bij
het lager onderwijs de klasse-bezetting te groot is, boventallige onder-
wijzers worden aangesteld, dan is dat een aangelegenheid die op zichzelf
moet worden beoordeeld en wel in het kader van de gehele begroting en
niet aan de hand van de vraag of er misschien, door helpsters aan de
kleuterscholen te ontslaan, een bedrag aan geld vrij komt.
De heer van Bruggen heeft interessante cijfers geproduceerd over het
gemiddeld aantal leerlingen per klasse op de lagere scholen voor en na
het aanstellen van een boventallige onderwijzer. Bij spreker is echter een
vraag opgekomen. Als er nl. op een school een boventallige onderwijzer
komt, dan krijgt die een klas met een aantal leerlingen uit één andere
klas en dus niet uit 5 klassen. Hij krijgt toch niet uit alle klassen die te
zwaar bezet zijn 3 of 4 leerlingen? Het zal alleen mogelijk zijn een klas
van b.v. 49 leerlingen te splitsen in 1 van 25 en 1 van 24 leerlingen. Als
gevolg daarvan zakt natuurlijk het gemiddeld aantal leerlingen voor de
hele school, maar toch blijft dan een andere klas, die niet gesplitst wordt
op 46 leerlingen gehandhaafd. Spreker verzoekt de voorzitter hem toe të
lichten hoe het voordeel van deze boventallige onderwijzers onderwijs-
technisch zo goed mogelijk voor het drukken van het aantal leerlingen per
klas kan worden uitgebuit en of hij spreker eventueel kan aangeven waar
de fout in zijn redenering zit.
Spreker verzoekt deze zaak op een democratische manier te behandelen
hetgeen betekent dat hij het college verzoekt dit voorstel thans niet te
behandelen doch in de begroting te verwerken. Indien dit niet gedaan
wordt zal spreker zowel gecombineerd als apart tegen dit voorstel stem-
men. Ook acht spreker het niet juist dat de financiële commissie niet in
staat is gesteld om zijn oordeel daarover te vormen.
De heer Zegwaart wil de door de heer Zeelenberg geopperde gedachte
om dit voorstel bij de begroting te behandelen gaarne steunen Hij zal
dan ook op de zaak zelf niet ingaan, omdat hij het juister vindt dat eerst
over de suggestie van de heer Zeelenberg een beslissing wordt uitgelokt.
De heer Drs. Weijers heeft zich, bij de behandeling van dit voorstel in
de onderwijscommissie, daarover reeds direct verheugd getoond
De heer van Bruggen heeft er op gewezen dat de kosten per leerling
în 5 jaar met /10, zijn toegenomen. Over de gehele lagere schooltijd
betekent dat 60,Spreker merkt naar aanleiding daarvan op, dat de
maatschappij dan toch maar voor een schijntje aan volwaardiger krachten
komt dan vroeger, omdat een leerling tegenwoordig veel meer moet pres-
teren. Die 60,— is eigenlijk schandalig laag. De uitgaven per leerling
zouden een stuk hoger moeten zijn. Voor de mulo-leerlingen zijn de ge-
middelde kosten in die 5 jaar met 100,gestegen. Als spreker nagaat
wat er tegenwoordig van een mulo-leerling wordt verlangd, die in de toe-
komst posten gaat bekleden waarvoor men vroeger een middelbare akte
eiste, dan is die 100,maar een fractie van hetgeen het meer ôplevert
in zijn leven. Waar er nu klassen van 49 leerlingen zijn ziet spreker hele-