237
27 september 1956
gering, dat in mei gedaan is, noemde als datum van ingang 1 juni. Als
de verhoging vanaf 1 september wordt gegeven, dan betekent dat, dat
1% minder wordt uitbetaald dan over 1955. Het is naar sprekers mening
toch eigenlijk niet aanvaardbaar om op grond van dezelfde overwegingen
en bij ongewijzigde welvaartspositie minder salarisverhoging toe te ken-
nen dan in 1955 is toegekend. Spreker wijst er op, dat vele grote gemeen-
ten en ook omliggende gemeenten reeds een dergelijk besluit hebben ge-
nomen en dat te verwachten is dat alle gemeenten in de provincies Noord-
brabant en Limburg dit voorbeeld zullen volgen, hetgeen mede inhoudt
directe uitbetaling van het voorschot, zoals de regering trouwens zelf
heeft gesuggereerd. Spreker verwacht niet dat het hoger gezag hier met
een K.B. ex artikel 126 der Ambtenarenwet zal ingrijpen.
Spreker wil zich dan ook graag aansluiten bij het door de heer Verspoor
gedane verzoek. Spreker hoopt dat het college aan dat verzoek zal vol-
doen. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal spreker hierover een uitspraak
van de raad uitlokken.
Wanneer de heer Mr. Dr. van Bruggen zuiver staatsrechtelijk juridisch
denkt, dan constateert hij, dat het standpunt van de minderheid van het
college alle argumenten heeft om het te steunen. Tot dusver is er gelijk-
heid tussen de loonmaatregelen ten opzichte van het rijks- en ten opzichte
van het gemeentelijk- en provinciaal personeel. In het verleden was het zo,
dat provincies en gemeenten geheel vrij de salarisregelingen vaststelden,
hetgeen tot gevolg had dat de ene gemeente respectievelijk de ene pro-
vincie mensen wegkocht van het rijk. Zij waren wegkoopbaar want het
rijk is altijd, wat de salarissen betreft, wel iets achter gebleven bij meer-
dere gemeenten en provinciën.
Toch is er met dit voorstel wel iets gebeurd. Dit is door de heer Zeg-
waart duidelijk geschetst. Men had de verwachting dat deze verhoging
met 1 juni zou ingaan. Maar toen de minister van financiën tot de con-
clusie kwam dat de schatkist zo leeg was, ging men de datum verschuiven
naar 1 september. S"preker vindt het heel verkeerd dat de ambtenaren
over 1956 minder zullen ontvangen dan over 1955. Hoewel spreker veel
te overwinnen heeft, voelt hij zich bij de kleinst mogelijke meerderheid
van het college het beste thuis.
De heer Mr. Zeelenberg zegt, dat de heer van Bruggen ook sprekers
opvatting heeft geschetst. Spreker gelooft dat het in de gegeven omstan-
digheden toch niet juist is om het voorstel te aanvaarden. Spreker voelt
het als een revolutionaire daad om tegen de genomen maatregelen van de
centrale overheid in te gaan. Dit kan allerlei consequenties hebben, bijv.
dat de salarisverhoudingen tussen de centrale- en de lagere overheid wor-
den scheef getrokken. Dit wil helemaal niet zeggen dat spreker het de
mensen niet gunt. Spreker zou ook bereid zijn om bij de centrale overheid
aan te dringen op wijziging van haar standpunt. Maar zolang dat niet
bereikt is, acht spreker het als gemeente niet juist om de datum op 1 juli
te stellen.
Er is voorts betoogd, dat, indien de verhoging eerst per 1 september
wordt toegekend, het inkomen over 1956 lager zal zijn dan over 1955.
Spreker kan dat allemaal niet zo controleren. S'preker citeert alleen
minister van Oven die gezegd heeft dat dit niet het geval is wanneer mer
daarbij de vakantietoeslag betrekt die dit jaar hoger was dan verleden
jaar. Het totale inkomen over 1956 zou dan hoger liggen dan over 1955.
Spreker moet toch aannemen dat deze bewindsman dit juist heeft ge-
schetst. Spreker zou dan ook willen voorstellen als ingangsdatum 1 sep-
tember te nemen en daarnaast bij de centrale overheid op wijziging van
deze datum aan te dringen, waarna de raad later de eventueel gewijzigde
datum zal kunnen volgen.