105
25 oktober 1956.
Behoudens het bepaalde in artikel 15 stelt de Raad van Bestuur jaar-
lijks vöôr 1 juli in een openbare vergadering voorlopig vast de balans van
de bezittingen en schulden op 31 december van het afgelopen jaar en een
winst- en verliesrekening over het afgelopen jaar en zendt deze ter vast-
stelling aan Gedeputeerde Staten van Noordholland.
Jaarlijks vôôr 1 oktober stelt de Raad van Bestuur in een openbare
vergadering een door de directeur opgemaakte begroting voor het volgende
jaar vast en zendt deze ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten van
Noordholland.
Het Dagelijks Bestuur zendt een exemplaar van de in de voorgaande
leden van dit artikel bedoelde stukken terstond aan de tot de gemeen-
schappelijke regeling toegetreden gemeenten.
Uitgaven welke niet op dfe goedgekeurde begroting zijn geraamd
alsmede overschrijding van de op deze begroting geraamde posten zul-
len tenzij noodzakelijk niet geschieden dan nadat de Raad van Bestuur
een wijziging van de begroting heeft vastgesteld en de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten van Noordholland daarop is verkregen.
Artikel 15.
De voorlopige vaststelling van de; balans en winst- en verliesrekening
bedoeld in artikel 14 geschiedt niet, dan nadat deze stukken zijn onder-
zocht en daarover rapport is uitgebracht door de afdeling verificatie van
de gemeente-seeretarie van Haarlem. Het rapport wordt als bijlage der
rekening aan Gedeputeerde Staten van Noordholland overgelegd. De kos-
ten van dit onderzoek komen ten laste van de Volkskredietbank.
Artikel 16.
Het reglement, bedoeld in artikel 3, regelt de controle op het financieel
beheer van de directeur.
Artikel 17.
Binnen een maand na de goedkeuring van deze gemeenschappelijke re-
geling stelt de Raad van Bestuur een huishoudelijk reglement vast en
deelt dit mede aan Gedeputeerde Staten van Noordholland en aan de tot
de regeling toegetreden gemeenten.
Artikel 18.
Deze regeling wordt aangegaan met ingang vani de datum waarop de
vereiste goedkeuring is verkregen en geldt tot en met 31 december 1958
Zij wordt telkens geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor de duur van
vijf jaren. Indien een gemeente de deelneming na afloop van de geldig-
heidsduur wenst te beëindigen, moet deze daarvan tenminste 9 maanden
vo6r die afloop kennis geven aan het bestuur. De Raad van Bestuur zendt
uiterlijk 6 maanden vôôr de afloop bericht aan de overige gemeenten en
doet daarbij een voorstel tot opheffing, tot wijziging of tot ongewijzigde
voortzetting van de reg^ing.
Artikel 19.
Indien tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt overge-
gaan, komen het uit de liquidatie voortvloeiende tekort en wachtgeld ten
laste van de tot aan het tijdstip van de opheffing deelnemende gemeenten
naar verhouding van de in het 5-jarig tijdvak aan de opheffing vooraf-
gaande ten behoeve van inwoners van die gemeenten verleende kredieten.
Een eventueel uit de liquidatie voortvloeiend overschot wordt tussen
de tot aan het tijdstip der opheffing deelnemende gemeenten verdeeld naar