259
25 oktober 1956.
len kan nemen. Maar wanneer men in een feitelijke situatie zit dat men
dezelfde maatregel moet nemen die wordt voorgesteld, dan moet men
eigenlijk hier geen kritiek op uitbrengen. De situatie is thans zo, dat
men het genomen besluit tot het aanstellen van boventallige onderwijzers
zo gauw mogelijk wil realiseren. Dan zullen de maatregelen genomen moe-
ten worden die bij een zekere noodtoestand en een zekere beperking ge-
nomen kunnen worden. Die maatregelen dragen een typisch tijdelijk karak-
ter.
Ook spreker had liever gezien dat dit voorstel eerder in de commissie
van het onderwijs aan de orde was gesteld. De leden hadden zich dan ter
plaatse op de hoogte kunnen stellen. Maar wanneer er gevreesd wordt dat
er niet voldoende voortgang wordt gemaakt om bepaalde voorstellen te
realiseren, dan is hiermede in tegenspraak dat men gaat wachten op
maatregelen die misschien mogelijk zullen zijn.
Het is spreker bekend dat het geweldig veel moeite kost om op het
ogenblik noodlokalen los te krijgen, aangezien er zovele gemeenten zijn
die ze willen hebben. Ook daar zijn wachtlijsten voor.
Spreker meent dat het doorvoeren van de maatregel tot aanstelling
van boventallige onderwijzers, waarbij men dan genoegen neemt met een
zekere onvolmaakte maatregel, voor moet gaan. Toen de Bosch en Hoven-
school in de öorlogstijd werd bezet en dientengevolge de kinderen over
diverse particuliere huizen moesten worden verdeeld, heeft de toenma-
lige inspecteur van het onderwijs, de heer van de Weijer, tegen het school-
bestuur gezegd: ,,Het onderwijs gaat bij mij voor. De lokaliteiten waarin de
kinderen worden ondergebracht zijn verre van ideaal, maar dat deze
maatregel vlot verlopen kan acht ik het belangrijkste, al weet ik wel, dat
ik in normale omstandigheden nooit aan een dergelijke maatregel zou
willen medewerken". Spreker gelooft dat hier ook van een noodsituatie
sprake is. Zo moet men dit zien met de bedoeling om zo spoedig mogelijk
tot een meer bevredigende oplossing te komen. Als men zich hiertegen
verzet, dan ligt de verantwoordelijkheid niet bij de raad, maar bij iemand
anders. Dan moet men die andere meneer voor de verantwoordelijkheid
stellen. Wat gaat voor, lokaliteit of onderwijs aan kinderen! Een man als
meneer De Weijer zou zeggen: Onderwijs aan kinderen gaat voor!
De heer Mr. Zeelenberg zegt, dat de woorden van mevr. van der Meulen
nogal indruk op hem hebben gemaakt. De toon van heel haar betoog was
toch wel zeer emstig. Als spreker haar goed beluisterd heeft, dan bevatte
de ondertoon van dit betoog hier en daar onverholen en soms verholen
kritiek op het college en met name op degene die de portefeuille van on-
derwijs beheert. Spreker vermag niet te beoordelen of deze kritiek juist
is. Is dat het geval, dan is dat ook kritiek op de commissie van het onder-
wijs, waarvan de leden niet de tijd of de belangstelling hebben kunnen
opbrengen om dit onderwerp voldoende te bespreken. Spreker mag toch
niet aannemen dat de spreekster eigenlijk min of meer de benoeming van
de boventallige onderwijzers wil uitstellen. Het is aan de andere kant ook
niet aan te nemen, dat zij op deze wijze gesproken zou hebben als zij niet
de innerlijke overtuiging zou hebben gekregen, uit welke bron dan ook,
dat de kans groot is, dat de inspecteur de plannen afkeurt. Zou dan waar
zijn dat dit eerder behandeld had kunnen worden? Zou dan waar zijn dat
de inspectie er niet achter staat? Maar dan krijgt de gemeente het lokaal
niet waaraan zij zo dringend behoefte heeft.
Spreker zou het onverholen verwijt gaarne nader geadstrueerd willen
zien. Deze kritiek is dermate ernstig, dat men hieraan niet kan voorbij-
gaan.
Wat het voorstel zelf betreft, is spreker van mening dat het, als er een
kans is dat de inspectie hiermede akkoord gaat, dient te worden aange-
nomen, want dan krijgt men tenminste de beschikking over een lokaal.
Spreker maakt de woorden van de heer van Bruggen tot de zijne. Er is