4e Afd.
30 november 1956. 125
VASTSTELLING HERZIENING VAN HET UITBREIDINGSPLAN
VOOR HET TERREIN TUSSEN DE PIETER DE HOOGHSTRAAT,
DE JAN VAN GOYENSTRAAT EN DE PAULUS POTTERLAAN.
Aan de Raad,
Insrevolge de motie, welke in Uw vergadering van 26 januari 1956 werd
aangenomen, inzake het bouwen van garageboxen op het binnenterrem
tussen de Pieter de Hooghstraat, de Jan van Goyenstraat en de Paulua
Potterlaan, hebben wij de rechtskundige van de gemeente de vragen voor-
gelegd of er ten laste van het terrein in kwestie en ten behoeve van de
aangrenzende openbare weg een erfdienstbaarheid bestaat, krachtens
welke het bouwen van dergelijke boxen verboden zou zijn en of, indien een
zodanige erfdienstbaarheid inderdaad gevestigd is, de gemeente uit dien
hoofde verplicht zou zijn, het bouwen van die boxen te verhmderen.
In zijn terzake uitgebracht rapport betoogt de rechtskundige, dat een
erfdienstbaarheid als de onderhavige niet bestaanbaar is. In juridische
kringen huldigt men de opvatting dat zuiver civielreehtelijke înstellingen
als erfdienstbaarheden niet gebruikt mogen worden voor publiekrechte-
lijke regelingen.
Indien men, met negatie van deze opvattmg zou aannemen, dat een
erfdienstbaarheid als hier bedoeld wel bestaanbaar zou zijn, dan nog moet
men naar het oordeel van de rechtskundige aannemen, dat die erfdxenst-
baarheid niet op het bewuste terrein rust en wel omdat deze erfdienst-
baarheid niet naar de eis is tot stand gekomen door een overeenkomst
tussen de eigenaren van het heersende en het lijdende erf, maar haar oor-
sprong vindt in een notariële akte waarbij door de toenmalige eigenaren
van deze grond algemene voorwaarden en bedingen, geldende voor de ver-
koop van bouwterrein, werden vastgesteld. Op deze wijze kunnen percelen
beoaaldeliik niet met een erfdienstbaarheid belast worden
Hoewel de vraag of de gemeente het bouwen van boxen ter plaatse uit
hoofde van de bedoelde erfdienstbaarheid zou behoren te verhinderen in
verband met het vorenstaande feitelijk geen beantwoording meer behoeft,
stelde de rechtskundige dat deze verplichting niet bestaat, omdat ook
wanneer het onderhavige terrein ten gunste van de openbare weg belast
zou zijn met een erfdienstbaarheid, de gemeente niet verplicht zou zi]n,
deze erfdienstbaarheid te handhaven. Men is immers in het algemeen niet
verplicht om zijn burgerlijke rechten tegenover derden geldend te maken
en van deze stelregel zou ook in het onderhavige geval niet behoeven te
worden afgeweken.
Resumerende is de rechtskundige dus tot de slotsom gekomen, dat
een rechtsgeldige erfdienstbaarheid welke het bouwen van boxengarages
zou verhinderen niet op het terrein gevestigd is en dat, ook al zou het
binnenterrein belast zijn met een erfdienstbaarheid ten gunste van de
openbare weg, de gemeente niet verplicht zou zijn deze te handhaven.
Overeenkomstig de wens van Uw college hebben wij daarna een her-
ziening van het uitbreidingsplan voor het bewuste terrein voorbereid. Het
ontwerp van deze herziening heeft gedurende de bij de wet voorgeschreven
tijd ter visie gelegen.
Tegen do vaststelling van die herziening is een bezwaarschnft mge-
komen van A. N. J. Beets en 22 anderen.
Na de uitvoerige gedachtenwisseling in Uw bovenbedoelde vergaderxng,
waarin nagenoeg dezelfde argumenten tegen deze herziening als in het
bezwaarschrift worden aangevoerd, werden besproken, behoeft dit be-
zwaarschrift niet in den brede weerlegd te worden. Tegen het beroep, dat
adressanten doen op het raadsbesluit van 25 februari 1921, no. 5, waarbxj
het bouwplan park Bronstee werd vastgesteld, kan worden aangevoerd,
dat, zoals ook in Uw vergadering in dit verband van meerdere zijden werd