14. F£B.*:ö7 meer dan de directe gevolgen van de 6% loonsverhoging, waarbij de sala- rissen van het politiepersoneel buiten beschouwing zijn gelaten. Ook voor deze verhoging blijkt dus weder, evenals bij salarisverhogingen in het ver- leden, een discrepantie te bestaan tussen het hierdoor ontstane uitgaven- accres en de aanvullende uitkering uit het gemeentefonds. Het behoeft wel geen nader betoog, dat mede als gevolg hiervan de tekorten op de gemeente-begroting van jaar tot jaar toenemen, ook doordat het beperkte eigen belastinggebied onvoldoende mogelijkheden biedt deze tekorten op te vangen. Het jaar 1957 zal het laatste zijn, waarvoor de huidige regeling der financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten geldt. Inmiddels is door de Commissie inzake het herstel van de financiële zelfstandigheid van gemeenten en provinciën, de zgn. commissie-Oud, een rapport uitgebracht aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën betreffende een regeling van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten voor 1958 en volgende jaren. Aan dit rapport is het ontwerp ener Financiële-verhoudingswet 1958 toegevoegd, alsmede een ontwerp-wet tot wijziging der gemeentewet, waardoor o.m. voor de gemeenten de mogelijkheid wordt geopend een woonplaatsbelasting te heffen. Mochten deze ontwerpen ongewijzigd het staatsblad bereiken dan hopen wij, dat de ingevolge de Financiële-verhoudingswet aan onze gemeente te verlenen uitkeringen voldoende zullen blijken te zijn om Uw College in ieder geval voor het jaar 1959 weder een reëel sluitende begroting te kunnen aanbieden. Voor het jaar 1958 worden krachtens een overgangsbepaling in het ont- werp van wet de uitkeringen uit het gemeentefonds nog gebaseerd op die volgens de thans bestaande regeling. In het licht van het vorenstaande hebben wlj gemeend voor het jaar 1957 nog over een gedeelte der reserve te kunnen beschikken voor het sluitend maken der begroting. Ook hebben wij gemeend een voorstel aan Uw College tot het verzoeken van een subjectieve verhoging der algemene uitkering uit het gemeentefonds voor het jaar 1957 achterwege te moeten laten. Een dergelijk verzoek zou weinig kans op inwilliging hebben ge- maakt, omdat bij de beoordeling van dergelijke verzoeken de periode over de jaren 1948 tot en met 1957 als één geheel wordt beschouwd, zodat batige saldi over die jaren als dekkingsmiddel kunnen worden aangewend voor tekorten op latere diensten. Het aanvankelijk tekort op de gewone dienst der begroting was echter zo belangrijk, dat wij meenden niet verantwoord te zijn; indien wij Uw College, ter beperking van dit tekort, geen voorstellen zouden doen tot verhoging van enkele PLAATSELIJKE BELASTINGEN. In de eerste plaats is daar ons voorstel tot verhoging der straatbelas- ting van 4 tot 6% van de kadastrale huurwaarde der gebouwde en on- gebouwde eigendommen. Hoewel wij ons niet ontveinzen, dat deze ver- hoging, na die van 2 tot 4% het vorige jaar een vrij aanzienlijke lasten- verzwaring voor de belastingplichtigen met zich brengt, willen wij er toch nog wel op wijzen, dat in vergelijking met de meeste andere gemeenten het Heemsteedse tarief ook na deze verhoging nog geenszins ongunstig afsteekt. Zoals U uit de bij ons voorstel behorende toelichting zal blijken kan deze verhoging, in vergelijking met 1956, een hogere bate van f 59.500,— voor de gemeente betekenen. In de tweede plaats mogen wij U verwijzen naar ons voorstel tot een verhoging der leges voor bouwvergunningen. Aanvaarding van dit voorstel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 2