17
14 februari 1957.
de ministers van binnenlandse zaken en financiën, die bij hun beoor-
deling rekening zullen houden met onderhanden zijnde werken, hun
fiat hebben gegeven;
5. de regering geeft ook voor de „geen bezwaar" werken geen garantie,
dat de nodige financieringsmiddelen worden verkregen;
6. de gemeenten moeten zelf proberen om 4 Vi leningen aan te gaan
waarvan de gemiddelde looptijd 20 jaar of langer is hetgeen dus voor
leningen met gelijkblijvende aflossingen wil zeggen leningen met in
totaal 40-jarige looptijd.
Zulk geld is momenteel niet te krijgen. Merkwaardig is hierbij, dat de
regering hiermede fundamentele rechten van de gemeenten aantast. Ar-
tikel 153 van de grondwet schrijft immers voor, dat aan de raad de rege-
ling en het bestuur van de huishouding der gemeente wordt overgelaten.
De raden besluiten en gedeputeerde staten kunnen de begroting en de
wijziging daarvan goedkeuren of hun goedkeuring eraan onthouden, in
welk geval beroep bij de Kroon mogelijk is. Gedeputeerde staten proberen
daarmee niet op de stoel der gemeenten te gaan zitten omdat haar auto-
nomie nog meer wordt aangetast. Maar nu wordt het anders. Gedepu-
teerde staten moeten het beleid gaan beoordelen en als het bedrag te
groot is gedeputeerde staten krijgen dus wat wij in de industrie zouden
noemen beperkte procuratie!) gaat de minister van binnenlandse zaken
tezamen met zijn collega van financiën het zelf doen.
Gaan we eerst eens na of de gemeenten inderdaad de „spendthrifts"
(de verkwisters) zijn waarvoor men hen uitscheldt zoals prof. Posthuma
van de Nederlandsche Bank doet in een rede te Amsterdam waar hij zegt:
dat de centrale overheid geen blaam treft, waar het betreft een sterke
üitzetting van de bestedingen. Dit kan van de lagere overheidsorganen
niet worden gezegd." Ook de minister van binnenlandse zaken in zijn
bovengenoemde circulaire suggereert een schuld van de gemeenten, hij
geeft de volgende cijfers van de gemeentelijke vlottende schuld:
eind 1955 473 millioen
en nog enkele andere steeds groeiende cijfers
september 1956 640 millioen
maar dit is de bruto vlottende schuld, daar moet men de vorderingen at-
trekken
Ziet men echter naar de netto vlottende schuld in de gegevens van het
C B S
Bruto schuld vorderingen Netto schuld
Eind 1955 472,6 214,9 257,7
Eind sept. 1956 634 189
Toeneming bruto 161,4 187,3
Nu lijkt de netto toeneming nog groter dan de bruto toeneming, maar
men bedenke, dat de gemeenten intussen voor woningbouw hebben uit-
gegeven 426,7 millioen, zodat de netto schuld zonder deze woningbouw-
uitgaven zou zijn gereduceerd van 445 minus 426,7 millioen is 18,3 mil-
lioen, komende van 257,7 millioen eind 1955.
De schuld zou dus niet zijn toegenomen maar belangrijk zijn geredu-
ceerd.
In het artikeltje van de heer J. Hasper, de gemeentesecretaris van Rot-
terdam, waaraan ik deze gegevens ontleende, toont deze voorts aan, dat
de gemeenten door de monetaire politiek van het rijk in de afgelopen
jaren in financiële moeilijkheden zijn geraakt, hoe de gemeenten wel lenin-
gen hebben afgelost en hoe ze door de centrale overheid niet in de ge-