92 21 maart 1957. stand dat nu absoluut moet worden afgezien van alle mogelijke dingen die er al lang hadden moeten komen. Men ziet taijv. ook niet af van sala- risverhogingen die schematisch elk jaar met verhoging van de leeftijd gegeven worden. Dat moet eenvoudig doorgaan en naar sprekers mening ligt deze zaak ook zo. De heer Mr. Zeelenberg zegt, dat de heer van Bruggen naar zijn mening het juiste woord heeft gesproken. Het is tegenover anderen niet verstandig om nu het presentiegeld te gaan verhogen. Principiele bezwaren heeft spreker echter niet. Het is taekend dat op vele punten eigenlijk wel inkom- stenvergroting gewenst is, maar deze zaak ligt toch niet op dat vlak. Spreker zou er dus voor zijn om op het moment dit voorstel niet te be- handelen. De heer Verhoeven meent, dat de raad al aardig in de bestedingsbeper- kingspsychose begint te raken. De heer Reijnders zegt, dat het hier gaat over een uitgave van 798,— per jaar. Voor geen der raadsleden die thans zitting hebben geldt, dat zij deze verhoging nu strikt nodig hebben. Men moet deze zaak echter bezien vanuit het gezichtspunt dat voor een ieder financieel de mogelijkheid moet bestaan om het raadslidmaatschap te vervullen. Hoewel spreker per- soonlijk gaarne het offer wil brengen van 42,gaat het bij hem om het principe dat hij niet het recht heeft om anderen dit verhoogde presentie- geld te onthouden. Bovendien eist het raadslidmaatschap niet enkel het bijwonen van een raadsvergadering, maar moeten ook fractievergaderingen worden bijgewoond, alsmede commissievergaderingen welke laatste onder- betaald worden. De Voorzitter acht het niet noodzakelijk om het voorstel terug te nemen. De financiële commissie, behoudens de heer van Bruggen die verhinderd was de vergadering bij te wonen, heeft het voorstel ook aanvaard. Spreker onderschrijft dat het slechts een klein bedrag is waarmede het presentie- geld wordt verhoogd. Het gaat z.i. niet aan om hier de bestedingsbeper- king bij te halen. S'preker vindt het logisch dat, wanneer de lonen stijgen, men ook het presentiegeld iets moet optrekken. De mogelijkheid daartoe wordt trouwens door gedeputeerde staten opengesteld. Spreker stelt voor de geuite bezwaren te laten vallen. De heer Mr. Zeelenberg heeft daar geen bezwaar tegen, maar hij wil toch nog een enkel punt van deze zaak belichten. Spreker vraagt zich nl. af, of het wel juist is de activiteit als raadslid in zijn schadeloosstelling af te meten naar de beloning die men krijgt voor verrichte arbeid. Hier moet men bedenken dat een stukje gemeenschapswerk wordt verricht waarvoor men terecht een zekere schadeloosstelling moet ontvangen om, zoals de heer Reijnders zegt, iedereen in staat te stellen dit werk te doen, maar spreker gelooft niet dat men dit nu werkelijk naar dezelfde maat- staven moet afmeten waarmede men arbeidsloon en salarissen afmeet. Spreker kan zich voorstellen dat men ten aanzien van de presentiegelden geen verhoging wil toepassen doch dit wel wil doen ten opzichte van de wethouderssalarissen omdat daar veel sterker tot uiting komt dat het een beloning geldt voor bestede tijd die men ergens anders had kunnen be- steden. Spreker weet wel dat een wethouder geen ambtenaar is, maar diens beloning ligt toch veel meer in het vlak van de salariëring van een ambtelijke functie. Niettemin zal spreker con amore voor het voorstel stemmen. De heer Verhoeven wil nog even opmerken dat de leden van deze raad gelukkig gewend zijn om buiten hun raadslidmaatschap op alle mogelijke manieren voor de gemeenschap te werken. Zonder ons op de borst te slaan weten we dat we toch nog wel wat voor de gemeenschap doen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 6