121 29 mei 1957.
Mevr. van der Meulen zegt, dat zeer waarschijnlijk de praktische
vraag van een andere subsidiering dan aan kerkgenootschappen, in de
naaste toekomst in Heemstede niet zal spelen. Toch heeft spreekster dit
principieel willen stellen, omdat zij het een zeer belangnjk vraagstuk
vindt. Als overheid gaat men hier toch wel een bepaalde waardebepalmg
uitspreken. Spreekster is er persoonlijk niet op gesteld om een gelijkstel-
ling te krijgen van een zeer ernstige geestelijke stroming met een kerk-
genootschap, maar zij zou gaarne zien dat men beiden gelijke fmanciele
rechten zou willen geven. De kerken hebben naast de uitoefening van de
godsdienst ook elementen van binding, cultuur en geestelijke waarden,
maar deze laatste zijn ook te vinden in zeer belangrijke geestelijke stro-
Spreekster is wel bereid voor subsidiëring van kerkbouw te stemmen
omdat zij daarvan het belang inziet, zoals trouwens het urgentieprogram
van de Partij van de Arbeid zich ook daarvoor uitspreekt. Spreekster heeft
enkel nog maar hoop, dat gedeputeerde staten een ruimer inzicht zullen
hebben in de democratische gedachte om ook ruimte te geven voor andere
zeer ernstige geestelijke stromingen.
De heer Drs. Weijers zegt, dat de waardering van de raad voor het
ontwerp-besluit niet op een of andere wijze wordt beperkt, maar 100 îs.
Spreker vraagt zich echter af waarom de erkenning van de waarde van de
kerken als aparte gemeenschap, dan maar gehonoreerd wordt tot maxi-
maal 15%. Waarom moet die waardering verminderen wanneer een ander
ziin waardering ook gaat honoreren. Dit komt neer op het bezwaar dat
de heer Zeelenberg heeft tegen artikel 10. Spreker ziet niet in waarom
de gemeente moet gaan korten als het rijk subsidieert. Wat schieten de
kerkbesturen er mee op of ze van een andere instantie subsidie knjgen
als hiervan de bijdrage van de gemeente wordt afgehouden. Spreker zou
gaarne zien, dat, alvorens het voorstel tot het aanhouden van dit raads-
stuk in stemming wordt gebracht, de mogelijkheid wordt onderzocht om m
art. 10 een wijziging te brengen en wel zodanig, dat pas wanneer de ge-
zamenlijke subsidie meer bedraagt dan 40 of 50%, de rest moet worden
terugbetaald aan de gemeente.
Spreker juicht het helemaal niet toe dat men de gemeenten alle bemoeie-
nis met de kerkbouw wil ontnemen. De gemeenten wordt nl. hiermede weer
een stukje van haar autonomie afgenomen. Ook de gemeenten moeten,
naast het rijk, gelegenheid hebben op dit terrein iets te doen.
Spreker is het eens met de heer van Bruggen ten aanzien van wat hij
gezegd heeft over de scheiding van kerk en staat. Daaronder valt zeker
niet het verbod om kerkbouw te subsidiëren. Hier bestaat een overeen-
komst met de subsidiëring van het onderwijs. De ene partij zag daar vroe-
ger een gebod in en de andere partij een verbod. Spreker meent dat het
begrip scheiding van kerk en staat niet betekent dat de overheid de kerk-
bouw niet mag subsidiëren. Dit zou voor spreker de reden kunnen zijn om,
als er een voorstel komt om deze zaak in een commissie ad hoc te be-
handelen, daar voor te stemmen.
De heer Keiinders meent dat de heer van Bruggen fout is met zijn aan-
haling van „oikos kuriakê". Spreker meent nog steeds dat er geschreven
staat: ,,Waar 2 of 3 in mijnen Naam te zamen komen, daar ben Ik m
hun midden". Dat is het huis van de Heer.
De Voorzitter zegt, in antwoord op het gesprokene door de heer Weijers,
dat het rapport van de commissie Stassen er van spreekt dat de gemeenten
naast het rijk alleen mogen subsidiëren als bijzondere eisen van architec-
tonische aard aan het kerkgebouw worden gesteld.
Ondanks dat er enkele kleine wijzigingen worden voorgesteld heett
spreker de indruk dat als deze wijzigingen zouden worden aangebracht,
het ontwerp-besluit voor de raad aanvaardbaar zou zijn.