95
4e Afd.
29 augustus 1957.
ONDERHOUDSWERKEN AAN PERCEEL SUMATRASTRAAT 28
BEZWAARSCHRIFT TEGEN AANSCHRIJVING.
Aan de Raad,
Bij onze aanschrijving d.d. 15 augustus 1957, 4e afd. no. 2849 hebben wij
de heer H. P. baron van Tuyll van Serooskerken te 's-Gravenhage, als
eigenaar van het perceel Sumatrastraat 28, alhier, krachtens het bepaalde
in artikel 23 der Wederopbouwwet aangeschreven enige onderhoudswer-
ken aan dat perceel te verrichten.
Bij schrijven van 22 augustus 1957 vraagt Mr. Th. Bakker te 's-Gra-
venhage, als gemachtigde van de eigenaar, voorziening van Uw Raad.
Het bedoelde woonhuis werd tot voor enige maanden bewoond door een
gezin, waaraan de eigenaar het, uit menslievende overwegingen, aanvan-
klijk gratis, later tegeri een lage huur, ter beschikking had gesteld. In
juni van dit jaar heeft dit gezin het huis verlaten. Door middel van een
lastgeving ingevolge de Woonruimtewet 1947 hebben wij het huis daarna
met ingang van 24 juni 1957 ter beschikking gesteld van een ander ge-
zin. Bij het betrekken van de woning door dit nieuwe gezin bleek, dat
het onderhoud ervan, tot schade van haar bewoonbaarheid, dermate was
verwaarloosd, dat de in onze voormelde aanschrijving aangegeven onder-
houdswerken dringend nodig zijn.
De opposant nu stelt in zijn bezwaarschrift
1. dat hij, waar zijn filantropische taak, door het vertrek van het gezin
ten wiens behoeve hij het huis destijds gekocht heeft, afgelopen was,
de woning had willen verkopen, doch dat zijn pogingen daartoe, door
de vordering van het pand als woonruimte door de gemeente, zijn ge-
stuit geworden;
2. dat althans een gedeelte der in onze aanschrijving aangegeven werken
voor rekening zouden komen van de vorige bewoner van het huis;
3. dat van de voorgeschreven onderhoudswerken enkele niet, of althans
op een minder kostbare wijze zouden kunnen uitgevoerd worden,
zonder dat daarmede de bewoonbaarheid van het perceel in ernstige
mate zou worden geschaad;
4. dat de vergoeding voor de beschikbaarstelling van de gevorderde wo-
ning nog niet is vastgesteld, met als gevolg dat de opbrengst, die het
pand had toen het nog door de vorige bewoner bewoond werd, geheel
is komen te vervallen.
Ten aanzien van de aangevoerde bezwaren merken wij op:
Ad 1. dat het weliswaar mogelijk is, dat de pogingen om de woning on-
bewoond en vrij van huur te verkopen, door de vordering als
woonruimte verijdeld zijn, doch dat zulks niet inhoudt, dat het
niet mogelijk zou zijn een woning, die door derden wordt be-
woond, te verkopen;
Ad 2. dat het hier gestelde, met betrekking tot onze aanschrijving, van
geen belang is omdat, indien de eigenaar meent, dat bepaalde
onderhoudswerken door de vorige bewoner hadden moeten zijn
uitgevoerd, hij deze kwestie naar burgerlijk recht tussen hem en
die vorige bewoner had moeten regelen, doch dat de kosten van
deze onderhoudswerken niet kunnen worden afgewenteld op de ge-
meente of de nieuwe bewoner;
Ad 3. dat in onze bestreden aanschrijving is vermeld, dat de aange-