86 29 augustus 1957. wege de afstand tot de toekomstige bebouwing, goed lenen; 5. dat het niet juist is, dat door de gekozen bestemming, bebouwing van enige betekenis uitgesloten zal zijn; 6. dat toch artikel IX van de voorschriften van het streekplan de moge- lijkheid openlaat van bijzondere bebouwing en van gebruik voor doel- einden van algemeen nut; 7. dat, bij uitwerking van het streekplan in gemeentelijke plannen, zal kurinen blijken of, en in hoeverre, nog bijzondere bebouwing naast recreatieruimte kan worden toegelaten en dat eerst dan kan worden beoordeeld, of van schade en zo ja, onevenredige, sprake zal zijn en welke gevolgen daaraan verbonden zullen zijn; 8. dat het reeds thans mogelijk is een klein zuidelijk deel der gronden aan te wijzen voor stads-, dorps- en ruime bebouwing, ten einde ook de mogelijkheid van woningbouw te openen; 9. dat overigens bij het opmaken van gemeentelijke plannen grote voor- zichtigheid geboden zal zijn, omdat voor een verre toekomst de moge- lijkheid van een zuidelijke traverse door de streek dient te worden opengehouden en de plaats daarvoor thans nog niet te bepalen valt; Dat, indien aan onze wensen betreffende een toekomstige bebouwing van dit terrein zou worden tegemoet gekomen, de oost-west gerichte groene gordel onderbroken zou worden door een smalle strook bebouwing tussen Glipperweg en Ringvaart, kunnen wij niet als een dusdanig klemmend bezwaar aanmerken, dat daarom niet een enigermate dichtere bebouwing zou kunnen worden toegelaten, dan bij de thans aangegeven bestemming mogelijk zal zijn. Artikel IX van de voorschriften van het streekplan opent slechts de mogelijkheid van bijzondere, dus verspreide bebouwing en van gebruik voor doeleinden van algemeen nut. Bebouwing met woonhuizen zonder meer is dus uitgesloten. Het zuidelijk deel der gronden, waarop de moge- iijkheid van woningbouw in de naaste toekomst in uitzicht wordt gesteid, is van zodanige geringe oppervlakte, dat deze tegemoetkoming ons be- zwaar niet kan opheffen, te minder omdat dwars door dat terrein een pijp- leiding van de naamloze vennootschap Rijn-Kennemerland loopt, waardoor een strook grond boven en naast deze leiding, ter breedte van plm. 20 m. onbebouwd moet blijven. Het openhouden voor de verre toekomst van een mogelijkheid voor een zuidelijke traverse, waarvan de plaats thans nog niet te bepalen is, achten wij buiten het kader van een streekplan te vallen. Nog afgezien daarvan zou een zodanige doorsteek dwars door Groenendaal en Meer en Berg tot gevolg hebben, dat dit in de naaste en een verre omgeving zeer in trek zijnde recreatiegebied in tweeën zou worden gesneden. Hierdoor zou met aileen een zeer gevaarlijke situatie ontstaan, maar het zou ook de zo noodzakelijke rust in dit gebied in zeer sterke mate verstoren. Daarnaast zou zo'n doorsnijding ernstig afbreuk doen aan het natuurschoon en daar- mede dus in strijd komen met het doel van het streekplan. Wij menen dus dat, wanneer men de zuidelijke traverse door Groenen- daal en Meer en Berg zou willen maken en mede uit dien hoofde de be- bouwingsmogelijkheid van de terreinen ten zuiden van de van Merlenvaart zeer beperkt wordt gehouden, daartegen reeds nu met klem dient te worden geprotesteerd. O. i. dient dit terrein in grotere mate dan nu het geval is opengesteld te worden voor stads-, dorps- en ruime bebouwing. Wat be- treft het reserveren van de gronden ten zuiden van de Van Merlenvaart voor een voortzetting van het ten noorden van die vaart reeds bestaande complex sportvelden, menen wij dat de gemeente Heemstede met de ge-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 2