19 december 1957. 236 financiële beleid daarbij niet de hoofdschotel heeft gevormd, eenvoudig- om- dat îk het zwaartepunt däâr gelegd heb waar ik meende dat het moest hggen, nl. dat van een fmancieel beleid nauwelijks sprake kan zijn Dat is het wat mij zo verdriet. Wanneer daar dan nog bijkomt dat het kleine beetje dat wij toebedeeld krijgen misschien niet altijd op de best mogelijke mamer wordt besteed, dan îs dat ook een zaak die ons grote zorgen moet geven. Er zal ongetwijfeld vanmiddag bij de debatten nog wel gelegenheid zijn om op bepaalde punten van incidentele aard, van meer technische aard misschien, nader in te gaan. De heer Zeelenberg verlaat de vergadering. De heer Verhoeven zegt: Ik heb er geen spijt van dat ik ingegaan ben op het verzoek van de heer Zeelenberg om hem het eerst te laten spreken om- hlA weS moest. Ik heb vanmorgen heel veel geleerd en heb met gênoe- gen zijn beschouwingen beluisterd, al ben ik het lang niet op alle punten f met nem eens. °ok d!tlnai11 J[0et het miJn fractie genoegen eenmaal per jaar de ge- legenheid te hebben de gemeentelijke zaken eens te zien tegen de achter- grond van het gebeuren in den lande, een gelegenheid, die wij menen niet m°Sen laten voorbijgaan, omdat dit feitelijk de enige mogelijkheid is om de rechte verhouding te zien tussen rijk en gemeente, zijnde dit overi- gens m de praktijk niet die, welke in een organieke wet (de Gemeentewet) ^egroeid doch die, welke daaruit door talloze ministeriële oekases is Het allesbeheersende fenomeen in de verhouding tussen Rijk en gemeente îs immers geworden, de bestedingsbeperking en wat daaruit voortvloeit aan beteugelende bepahngen. Tengevolge daarvan is de gemeente vleugellam en behoudens de mogelijkheid om op een zeer klein terrein nog zelfstandig be- (die overi^ens natuurlijk nog aan de goedkeuring van gedeputeerde staten zijn onderworpen) wordt alle activiteit haar belet Het Rijk beschouwt de bestedingsbeperking en in het bijzonder die bii de lagere publiekrechtelijke organen nog steeds als dé panacee voor alle mo- gelijke fmanciele kwalen, welke ons staatsbestel aankleven: de minister van fmancien heeft twee dagen geleden nog verklaard, dat hij de conjunc- tuurbeheersmg door de overheid nog steeds als mogelijk beschouwt. Anderzijds ziet men echter toch, dat in het wetsontwerp tot tijdelijke ver- engmg van de schorsmg van de investeringsaftrek door de overheid wordt er end, dat: „voor een bestendige nationale welvaart een hoog niveau van Wollln^f1' J^ri?n,.Vian hlijvende werkgelegenheid voor de toenemende bevolkmg, noodzakelijk îs. Ik citeer hier letterlijk. Is con;)unctlluI'vertra&ing' soms niet een teken aan de wand, dat zich in 9 dat niei te wlllL o^te Sii^eT0118^6"611' °Verheid SChljnt riniî.einvestf'i?ë:sbepfking en de m°geiilhheici van conjunctuurbeheersing cverlieid lijken zulke eenvoudige zaken. Laten wij ze iets °P de kePer beschouwen en laten wij proberen om ze in eenvoudige vorm te zien. Voor de investeringsbeperking hebben wij een gemakkelijke verkiaring gehoord: Men redeneert, dat wij boven onze stand leefden en dat onze be- stedmgen onze nationaie middelen overtroffen. Wij leefden dus boven onze ^T°Tulei®n ,hoewel een individn zich dat alieen ten koste van zijn spaarbankboekje kan veroorloven, staat een overheid nog iets anders als mogelijkheid tot betalen boven de inkomsten ten dienste. Zij kan nameliik heiorftm m ).Creeren' °P allerlei manieren: door het tempo, waarin de beiastmgen moeten worden betaald op te schroeven (wij hebben dat in ons vaderland gezien, waar J neDD®n üat m a. in de afgelopen jaren in versneld tempo de achterstand is ingelopen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 11