19 december 1957.
266
doen geven. Hier ligt ongetwijfeld ook een taak voor de overheid.
De heer Zeelenberg heeft, naar sprekers mening zeer terecht, gezegd, dat
eigenlijk deze raad geen forum is voor principieel politieke zaken. In een
kleine vergadering als deze, spelen zich in de regel geen principieel poli-
tieke zaken af. Zo nu en dan, en dat is nu net bij het houden van alge-
mene beschouwingen over de begroting, komen ze een weinig om de deur
gluren. Als men goed heeft geluisterd zal men hebben kunnen constateren,
dat spreker altijd geprobeerd heeft van het terrein van de politiek af te
blijven. Alleen als hij andere sprekers beantwoorden moet, wordt hij helaas
wel eens in de politieke hoek gedreven. Spreker probeert altijd bij het hou-
den van algemene beschouwingen, en dat heeft de heer Zeelenberg ook ge-
daan, op algemeen terrein te blijven. Spreker probeert altijd dingen te
zeggen die in het algemeen belang gezegd moeten worden, zonder dgarbij
iemand te kwetsen. Hij tracht de zaken daarbij te plaatsen tegen de ach-
tergrond van de economische gebeurlijkheden in den lande. Spreker heeft
in zijn algemene beschouwingen, zeer ten detrimente misschien van de heer
Reijnders die daar iets kwaads in wil zoeken, geen enkele partij in het
bijzonder bedoeld te critiseren doch slechts de regering en als de heer
Reijnders dat er toch in meent te moeten zoeken dan zoekt hij verkeerd.
De heer Zeelenberg heeft voorts gezegd, dat de vergaande centralisatie
die we waarnemen er toe zou kunnen gaan leiden, dat de centrale overheid
Sinterklaas gaat spelen en dat zij ons verzorgingspeil in het algemeen zou
kunnen gaan bepalen. In de afwezigheid van de heer Zeelenberg heeft spre-
ker juist gezegd, dat men vanuit Den Haag geregeerd wordend, de kans
loopt, dat men daar met algemeenheden gaat werken die voor een speciale
situatie van een onderdeel van de vaderlandse bestuursorganen niet opgaat.
Centralisatie werkt in de hand dat de gemeenten niet bedeeld worden naar
de mate die zij nodig hebben.
Met de heer Zeelenberg is spreker het eens dat het terrein van onze
elgen verantwoordelijkheid bewaard moet blijven en dat we vele tendensen
waarnemen die in een tegengestelde richting wijzen.
Spreker heeft gezegd, niet te willen zijn een Laudator temporis acti
(een lofredenaar op oude tijden) maar de heer Zeelenberg is dat ten dele
wel geweest. Hij heeft ons de figuur van de heer Thorbecke, de grote
grondlegger van de gemeentelijke autonomie, voor de ogen gehaald en hem
geciteerd in zijn ongemakkelijkheid. Dit moet spreker toch wel van het
hart, dat als hij zich de figuur van Thorbecke indenkt in de geest van
,,men helpt mij niet, men dient mij", hem de koude rillingen over het lijf
lopen. Dit is toch wel een tijd die wij te boven zijn. Geen leider van welke
onderneming ook, zal dergelijke woorden in zijn mond durven nemen. Zö
vat spreker de taak van de overheid en ook de taak van de raadsleden
Oniet op. Wij zijn âllen dienaren, wij dienen allen. Onze eerste dienares, de
Koningin, heeft het op dezelfde wijze gesteld.
Spreker is het niet eens met de steun die de heer Zeelenberg zou willen
geven aan de militaire tehuizen van het Humanistisch Thuisfront. Als daar-
toe een voorstel wordt gedaan, zal spreker daar nog nader op terug komen.
Door de principiële redenering van de heer Zeelenberg is spreker niet over-
tuigd. De heer van Bruggen heeft daaromtrent zeer behartenswaardige
woorden gesproken. Spreker zal zich onder geen enkel beding met een
dergelijk voorstel kunnen verenigen.
De heer Mr. Zeelenberg is inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Mr. Dr. van Bruggen zegt, dat hij door de omstandigheid dat hij
de derde spreker is bij het houden van algemene beschouwingen, reeds in
de gelegenheid was commentaar te leveren op hetgeen de heren Verhoeven
en Zeelenberg hebben gezegd. Spreker is zeer gevoelig voor de vriendelijke
woorden die de heer Verhoeven aan zijn beschouwingen heeft gewijd. Hij