2
10 januari 1958.
dering op het hoogste niveau was dringend nodig, omdat de gewijzigde
verhoudingen en omstajndigheden tot een nieuwe oriëntering van de be-
langhebbenden bij die organisatie noopten.
Het midden-oosten blijft een bron van voortdurende onrust in de wereld-
politiek. Rechteloosheid, bruut geweld en onderdrukking zijn aan de orde
van de dag. Wij hoeven daartoe slechts de ogen te richten op Indonesië
waar de daar wonende Nederlanders zich geplaatst zien tegenover de
niets ontziende haat van een door fanatisme verblinde bestuurder.
Neen, wij kunnen, bij de wisseling der jaren niet zeggen: „het oude is
voorbij gegaan; ziet het is alles nieuw geworden". Integendeel, de grote
vraagstukken op het gebied van het wereldgebeuren zijn beklemmender
dan ooit en de vrees voor de toekomst lijkt meer dan ooit gerechtvaardigd.
Wel is de mens zö knap dat hij de krachten der natuur in toenemende
mate aan zich onderwerpt en zelfs lichamen construeert, die zich als sa-
tellieten om de aarde wentelen. Maar honger en gebrek te weren van 2/3
der wereldbevolking daartoe was hij niet bij machte, om van vrede op
aarde maar in het geheel niet te spreken en het lijkt er meer op op of
hij thans werkt aan zijn eigen vemietiging. En toch Jezus zeide: „Vreest
niet, ziet Ik ben met U, tot de voleinding der wereld". Laten deze woorden
en de straks door mij aangehaalde, ons sterken. Aan het wereldgebeuren
kunnen wij helaas weinig veranderen. Maar wel kunnen wij allen op de
plaats waar wij zijn gesteld, een kracht ten goede zijn. Onze plicht doen en
meer dan dat zo mogelijk, en tevens zoveel mogelijk proberen, leed te ver-
zachten en noden te lenigen.
En als vanzelf denk ik dan aan de tienduizenden Nederlanders, die In-
donesië moeten verlaten en die in ons land zullen moeten worden gehuis-
vest en doe ik over Uw hoofden heen, een dringend beroep op de bevolking
van onze gemeente om na te gaan of wellicht niet daarvoor vrijwillig
woonruimte kan worden afgestaan. Er zijn nog zovele grotere woningen
in deze gemeente, waar, zonder al te grote bezwaren, inwoning zou kun-
nen worden genomen of die met hulp van Rijk en gemeente, tot dubbel-
bewoning geschikt zouden kunnen wörden gemaakt.
Dames en Heren,
Ook de moeilijkheden, waarvoor wij, bestuurderen, ons geplaatst zien,
zijn legio. Vruchtdragende arbeid kan door ons alleen worden verricht, als
de onderlinge samenwerking haar grond vindt in vertrouwen en in de
bereidheid het algemeen belang te doen prevaleren. Van ganser harte wens
ik U, leden van de Raad toe, dat U in het pas begonnen jaar, bij voortdu-
ring, de kracht, wijsheid, onbaatzuchtigheid en naastenliefde geschonken
zullen worden om Uw taak te vervullen. Ook in Uw persoonlijk leven
wens ik U en de Uwen een in alle opzichten goed en gezegend jaar toe.
Dames en Heren,
Bleven verliezen uit Uw midden ons in het vorige jaar gelukkig bespaard
en hebben wij zelfs reden tot dankbaarheid wanneer wij ons in herinnering
brengen, dat enkelen Uwer, als mevrouw van Nispen en de heer van Hou-
ten, mochten herstellen van min of meer ernstige ziekten, in de rijen van
het gemeentepersoneel hebben wij enige verliezen te betreuren. Op 20
januari ontviel ons door de dood de voorman-vakman A. J. Spoor, op 14
maart de le tuinman A. H. Martin en op 29 september de plantsoenwerker
op arbeidsovereenkomst C. Breure. Deze drie mannen vervulden, ieder op
zijn plaats, hun plicht in dienst van de gemeenschap en zij verdlenen dus
hier ter plaatse vermeld en in herinnering gehouden te worden.
Dames en Heren,
Ik zeide zoëven, dat de moeilijkheden om in deze tijd een gemeente te
besturen groot zijn. Wanneer ik slechts het woord bestedingsbeperking
noem, weet iedere ingewijde wat aan deze beperking verbonden is. Vele