10 januari 1958. 3
nuttige werken, die verricht zouden kunnen worden, moeten om der wille
van de financiële consequenties achterwege gelaten worden. Bij de behan-
deling van de gemeentebegroting is daarvan voldoende gebleken. Ik behoef
daarop thans niet dieper in te gaan. Een verontrustende bijkomende factor
is echter, dat de autonomie van de gemeente, die in de loop der jaren toch
al hoe langer hoe meer in het gedrang gekomen is, dreigt om hals gebracht
te worden. Een grondwet, die de gemeentelijke zelfstandigheid waarborgt,
wetten, die ruimte bieden voor een eigen beleid, worden illusoir gemaakt
door circulaires van de centrale overheid. Per circulaire worden belang-
rijker kwesties geregeld dan via de wetgeving. De bekende circulaire in-
zake de bestedingsbeperking is daarvan wel een sprekend voorbeeld. Wij
dreigen hier af te glijden naar een ambtenarenstaat. Indien men van
overheidswege activiteiten door de gemeentebesturen, die in strijd zouden
zijn met 's lands politieke en economische situatie, wenst tegen te gaan,
moet dat via de wetgeving geschieden en niet per ministeriële beschikking.
Ik besef heel goed, dat de gemeentelijke autonomie, zoals die honderd
jaar geleden mogelijk was, niet langer bestaanbaar is. Toen beperkten de
bemoeiingen van de gemeentelijke overheid zich in hoofdzaak tot de be-
scherming van het gemeenschapsbelang tegen gevaar en hinder Thans
strekken de gemeentelijke zorgen zich uit tot het bevorderen van de wel-
vaart, de volksgezondheid, het verbeteren van het geestelijk en materieel
levenspeil der bevolking. We zien een steeds voortgaande ontwikkeling in
de richting van „cultuur-gemeente". Zoals op internationaal terrein onder
de drang der omstandigheden, het begrip „souvereiniteit" enger is gewor-
den, zo is dat ook het geval met de zelfstandigheid der gemeenten. Wij
leven in een dermate dynamische tijd, dat van een statische zelfstandig-
heid geen sprake meer kan zijn. De plaatselijke autonomie ,,oude stijl"
heeft afgedaan en een autonomie ,,nieuwe stijl" heeft haar intrede gedaan.
De term „geleide autonomie" vindt hoe langer hoe meer ingang. De ge-
meentebesturen moeten het begrip „zelfstandigheid der gemeente" opnieuw
inhoud geven, door het voeren van een zeer actieve politiek. Zij moeten
hun bijdrage leveren aan de dynamiek van deze tijd. Het lijkt mij zeer
naief om te willen streven naar een terugkeer tot de oude toestand van
de algehele financiële zelfstandigheid. Het scheppen van een eigen be-
lastinggebied van voldoende capaciteit lijkt mij in deze tijd van zo nauwe
verwevenheid tussen gemeente, provincie en rijk, ondenkbaar. We! dient
er naar gestreefd te worden om in wetgeving en regeringsbeleid de zelf-
standige positie van de gemeenten te bevorderen. Dit kan bereikt worden
door zo ver mogelijke objectivering der wettelijke uitkeringen, door doel-
uitkeringen, die ruimte laten voor een eigen beleid en door een aanvul-
lende zoom van eigen belastingen. Het Rijk dient zich te onthouden van
het tot zich trekken van onderwerpen die, zonder schade aan het alge-
meen belang, aan de gemeenten overgelaten kunnen worden en bij het
overnemen van belangen in de centrale verzorgingssfeer er naar te stre-
ven, de gemeenten zoveel mogelijk bij de uitvoering te betrekken. Wan-
neer dat wordt gedaan dan stimuleert men het gemeentelijk verantwoor-
delijkheidsgevoel en prikkelt men de belangstelling van de burgerij. Want
het gemeentelijk beleid dient weer een onderwerp van intense belang-
stelling te worden voor de burgerij. Deze moet opgevoed worden tot meer
belangstelling voor gemeenschappelijke zaken. Daardoor kan zij een bij-
drage leveren voor een weerbare en krachtige democratie. Het college van
burgemeester en wethouders overweegt maatregelen tot stimulering dezer
belangstelling. Persoonlijk schaar ik mij gaame in de rijen van hen, die
zich opwerpen als verdedigers van zo groot mogelijke gemeentelijke zelf-
standigheid en ik twijfel er niet aan U daar aan mijn zijde te vinden.
Dames en Heren,
Een onderwerp waarvoor Uw Raad meer dan ooit pal moet staan is