121
26 juni 1958.
De heer Drs. Weijers is het er mee eens dat man en vrouw zelf moeten
uitmaken of zij beiden buitenshuis zullen werken. Daartegenover moet de
werkgever ook vrij zijn om de gehuwde vrouw in dienst te nemen en te
houden temeer omdat zij in aanmerking komt voor een vaste aanstelling.
In dat geval is men niet vrij meer om haar ontslag te geven. Spreker
zai voor het voorstel van burgemeester en wethouders stemmen omdat
men daarmede toch nog alle kanten uit kan.
De heer Beijnders had van de heer Zegwaart, die toch een zeker aantal
jaren van zijn leven heeft meegevochten voor een goede sociale verzeke-
ring, niet verwacht dat hij de sociale verzekering voor een categorie
mensen had behandeld zoals hij heeft gedaan.
Spreker wil burgemeester en wethouders er op wijzen, dat de gemeente
ambtenaren in dienst heeft wier vrouw zijdelings in dienst van de ge-
meente moet zijn willen die ambtenaren hun dienstbetrekking goed kunnen
vervullen. Spreker noemt daarvoor de concierges van de scholen en de
badmeester van het badhuis. De laatste moet niet alleen gehuwd zijn
maar bij zijn ontstentenis moet zijn vrouw hem vervangen. Spreker ge-
looft dat dat een klein beetje inkonsekwent is.
De heer Mr. Van Wijk, wethouder, zegt, dat de raadsleden met waar-
deerbare kortheid over dit onderwerp gesproken hebben, zij het in ver-
schillende zin. Het heeft inderdaad weinig zin om op de diepere onder-
gronden en achtergronden van deze zaak nog eens breedvoerig in te
gaan. Men kent elkaars standpunt. Er is gesproken over de gelijkstelling
van man en vrouw, waarbij de heer Zeelenberg terecht heeft opgemerkt
dat dit gelukkig nog geen gelijkmaking betekent. Er behoeft ook niet
gesproken te worden over het zelfbeschikkingsrecht van man en vrouw
om hun gezin zo in te richten als zij menen dat zulks moet en zoals dat
in hun situatie kan. Zij zijn daarin volkomen vrij en de vrijheid is altijd
nog een kostbaar goed in dit land. Spreker is er van overtuigd dat ieder
raadslid op zijn wijze en uit zijn gezichtshoek deze vrijheid tracht te
dienen. Maar die vrijheid die men inroept voor de werknemer zou spreker
t°ch ook willen inroepen voor de werkgever. Laten we de situatie van de
overheid eens goed bekijken. Zij toch is voor een groot deel ook werkgeef-
ster, die een maatschappij moet dienen opdat het in die maatschappij
goed reilt en zeilt. Hier moet niet de gedachte doordringen dat de over-
heid een soort van verzorgingsinstituut is waarvan gezegd kan worden
dat, als je daarbij eenmaal in dienst bent je geborgen bent voor het leven.
Nee, dan is men in dienst van iemand waarvoor men een prestatie moet
verrichten en moet kunnen verrichten en als men dat doet dan krijgt men
een loon of salaris. Spreker gelooft dat men in dit opzicht de overheid
volkomen op één lijn moet stellen met andere werkgevers die terecht met
aUe wettelijke waarborgen van dien, bij zeer tijdelijke moeilijkheden eisen
en verlangen dat men zijn dienst verricht en verrichten kan. Wannéer bij
de overheid blijkt dat de in haar dienst zijnde gehuwde vrouwen teveel
ho°i op hun vork nemen of wanneer verwacht moet worden dat zij regel-
matig langere tijden aan de dienst onttrokken zullen moeten worden,
dan îs die dienst verkeerd ingericht als dat zo maar kan zonder dat dê
dienst daar onder lijdt en dan moet daar dus worden ingegrepen. En wat
denkt men van al de mensen die tijdelijk moeten invallen? Gaan die dan
weer met weg wanneer die gehuwde vrouw terugkomt? Maar dan komen
die mensen in de situatie te staan van de gehuwde ambtenares welke
laatste echter van alle kanten beschermd wordt opdat zij maar vooral
niet weg behoeft te gaan wanneer bepaalde situaties zich voordoen. Dit
wordt dan verschoven naar diegenen die haar plaats moeten gaan in-
nemen. Laat men de overheid toch zien als een normale werkgeefster
Het college ziet deze zaak vanuit de gezichtshoek of de dienst onder deze
omstandigheden goed loopt en als het vreest dat dit niet het geval zal zijn