nog vollcdige onzekerheid. Het is nu ruim twee jaren geleden, dat over
deze aangelegenheid een rapport der commissie-Oud verscheen, vergezeid
van het ontwerp ener regeling voor 1958 en volgende jaren. De Minister
van Binnenlandse Zaken c.a. heeft thans in de toelichting op de begroting
1959 voor zijn departement medegedeeld, dat de voorbereiding van het
wetsontwerp inzake de financiële verhouding nog niet kon worden afge-
sloten. Overwogen wordt of een verlenging van de huidige financiële ver-
houding wenselijk is, zulks in afwachting van de totstandkoming der
nieuwe regeling.
In feite liep de huidige regeling in 1957 af. Door de commissie-Oud was
er reeds rekening mede gehouden, dat de nieuwe wet niet vöör 1 januari
1959 in werking zou kunnen treden en zij had daarom voor 1958 een over-
gangsregeling ontworpen, welke er op neerkwam, dat de bestaande situatie
gedurende dat jaar nog zou worden gehandhaafd. Deze overgangsregeling
werd in grote trekken tot wet verheven. Het ligt in de lijn der verwachtin-
gen, dat deze regeling voor 1959 gecontinueerd zal worden en hiermede is
dan ook in de begroting rekening gehouden. De nieuwe wettelijke regeling
zai dan pas op zijn vroegst op 1 januari 1960 ingevoerd kunncn worden.
Dit alles is daarom van zo groot belang omdat, wanneer een regeling der
financiële verhouding op basis van het rapport der commissie-Oud tot
stand zou komen, onze gemeente weliswaar niet geheel van financiële zor-
gen bevrijd zou worden, doch een reëel sluitende begroting toch in ieder
geval binnen het bereik zou komen te liggen.
Dat dit laatste ook op korte termijn noodzakelijk is maakt de stand der
reserves voldoende duidelijk. Na de onttrekking van het hiervoren genoem-
de bedrag aan de saldi-reserve voor het sluitend maken van de dienst 1959
zal in totaal aan saldi- en algemene reserve nog een bedrag van rond
f 270.000,aanwezig blijven. Indien de door de commissie-Oud voorge-
steide regeling zou worden aanvaard zal dit laatste bedrag alleen al nodig
zijn om de kortingen op te vangen, welke de eerste drie jaren na de inwer-
kingtreding der regeling op de hogere uitkeringen uit het gemeentefonds
zullen worden toegepast.
Er rest dan nog op hoofdstuk XI §3 van de kapitaaldienst, behalve de
reserves met een bepaalde bestemming, de reserve wegens uitkeringen uit
het gemeentefonds betreffende de uitkeringsjaren 1948, 1949 en 1950 groot
578,315,62. Deze reserve is echter bestemd om te worden gebruikt in een
tijd, dat de inkomsten van het gemeentefonds door een ongunstige wen-
ding in de conjunctuur zouden dalen en het staat wel vast, dat zij niet
benut zal mogen worden voor het incidenteel sluitend maken van de ge-
wone dienst der begroting ener individueie gemeente.
Ook op gunstiger uitkomsten van vorige dienstjaren dan aanvankelijk
was voorzien mag niet meer gerekend worden. Gaven de gemeente-reke-
ningen over de jaren 1951 tot en met 1955 nl. nog niet-verwachte batige
saidi te zien, het eindcijfer der rekening 1956 vertoonde daarentegen een
nadelig saldo van f 87.723,32, hoewel de begroting voor dat jaar in eerste
aanleg sluitend was.
Als nadelig saldo van het dienstjaar 1957 moet een bedrag verwacht
worden van rond f 275.000,terwijl in de primitieve begroting op
f 228.750,— was gerekend.
Deze enkele cijfers mogen dan nog eens in het bijzonder iilustreren hoe-
zeer de te verwachten hogere uitkeringen uit het gemeentefonds onze ge-
meente, welker uitgavenpeil toch zeker niet geacht kan worden aan de
hoge kant te liggen, te stade zullen komen.