11 december 1958.
251
jaar geld in ons land is terechtgekomen van de buitenlandse inschrijvin-
gen, is daarna niet veei meer aangevoerd.
A1 met al zijn dit dus factoren, die de verruiming van de hoeveelheid
geld in ons iand totstand hebben doen komen, waarbij dus met name de
geldverruimende invloed van het verkeer met het buitenland als voor-
naamste factor moet worden genoemd.
Het is wel duidelijk, dat de geidverruimende invloed van het lopende
verkeer met het buitenland in de komende tijd moet afnemen. De intering
op de voorraden kan niet voortgaan en zij moet zelfs gevolgd worden
door een accumuleren van voorraden. Vermoedelijk zullen bij een con-
junctuurherstel de grondstoffenprijzen iets aantrekken. Verder zal men
rekening moeten houden met een vermindering van de geldschepping ten
behoeve van de centrale overheid.
Hoewel volgens de jongste begroting een kastekort wordt verwacht in
dezelfde orde van grootte als dat voor het lopende jaar, zal men dit kas-
tekort op de kapitaalmarkt gaan dekken zoals reeds uit de jongste staats-
leningen is gebleken. Men moet niet teveel acht slaan op het begrote kas-
tekort van 800 miljoen. In het lopende jaar schatte men immers, dat men
zou sluiten en men komt veel tekort. Thans raamt men 800 miljoen tekort,
maar ook dat zal niet juist blijken, omdat, wanneer er enig conjunctuur-
herstel zal mogen komen, dit stellig tot een verbetering van de overheids-
dienst zal leiden.
Voor het overige was ook de toestand van conjunctuuroverspanning in
de dagen voor de bestedingsbeperking niet geschikt om het vertrouwen in
de gulden te doen toenemen, hetgeen wij in die tijd dan ook hebben
ondervonden. Nu die conjunctuuroverspanning tot een einde kwam, heeft
dit naast de hierboven genoemde factoren geleid tot een herstel van de
betalingsbalans en daardoor weer tot een herstel van het vertrouwen in
de guiden.
Er vait niet aan te nemen, dat er binnenkort een belangrijke omslag in
de ontwikkeling van de kapitaalmarkt zal optreden. Ondanks dus het feit,
dat daarop een beroep zal worden gedaan door de centrale overheid. Dit
zal niet tot geldruimteverkrapping leiden. Op dit ogenblik is de omvang
va,n het bankcrediet opvallend laag. Indien nu de voorraden weer zullen
stijgen, dan leidt dit zeker tot een zekere geldschepping door de banken,
die deze voorraden mede zullen financieren. Het kortlopende schatkist-
papier, dat thans door de banken wordt aangehouden, zal bij een toene-
mende liquiditeitsbehoefte op de vervaldata niet worden vernieuwd, waar-
door de banken dus deze gelden voor nieuwe financieringen kunnen ge-
bruiken. Bedriegen de tekenen niet, dan is er in Europa eerder op een
zekere vertraging van het economisch leven te rekenen, dan met een her-
nieuwde overspanning van de conjunctuur, hoewel wij naar mijn smaak
langzamerhand de recessie te boven zijn.
Ik was zo uitvoerig mijnheer de Voorzitter, met het voorgaande, omdat
een en ander grote invloed kan hebben op de ontwikkeling van het rente-
peil. In het algemeen valt op te merken, dat de overheid een grote invloed
heeft op de ontwikkeling van het rentepeil. De centrale overheid is, zoals
ik straks al betoogde niet gedwongen om op de kapitaalmarkt te lenen,
doch kan terugvallen op geldereatie. Hoewel daar grenzen aan zijn ge-
steld, n.l. ingeval de geldcreatie tot uitputting van de deviezenvoorraden
leidt, heeft, waar de deviezenportefeuille thans een recordstand vertoont,
de overheid een ruime mogelijkheid, indien de rentestand haar niet bevalt!
terug te vallen op geldcreatie, (ik noem slechts door: een beroep op de
Nederlandsche Bank, of op andere banken; door debiterlng van de tegen-
waarderekening, door opneming van kort buitenlands crediet of afgifte
van schatkist-papier aan het internationale monetaire fonds of door plaat-
sing van vlottende schuld met het karakter van secundaire liquiditeiten).
Er is dus m.i. niet veel reden om aan te nemen, dat wij een verkrapping