11 december 1958. 259 moet berusten op een systematische waardering van de alternatieve ge- bruiksmogelijkheden en niet op willekeur. Ik geloof, dat elke gemeente, zoals zij ook een uitbreidingsplan maakt, met een langlopend, eik jaar aan te vullen en te herzien investeringsplan moet komen". Mijn fractiegenoot, de heer Verkouw, schreef in „De Gemeentefinanciën" van november j.l. ,De overheid kan zich niet veroorloven, in deze dynamische tijd ach- teraan te komen; zij moet in de pas blijven lopen. En het kon wel eens zijn, dat het bedrijfsleven als er schuldigen aangewezen moeten worden zo gemakkelijk ontzien en gespaard zo straks bij een weer opgaande conjunctuur de gemeentebesturen dankbaar zal zijn, omdat deze in een tijd van economische onstabiliteit, de moed hebben opgebracht door te gaan met werken, waarvan het bedrijfsleven dagelijks profiteert". Een ieder die in de een of andere vorm een aandeel heeft in het besturen van een gemeente, voelt het als verlammend, dat zoveel mogelijkheden tot activiteit door de centralisatie van de regering aan de gemeenten zijn ontnomen. Men zal anderzijds oog moeten hebben voor het feit, dat een taakverschuiving dikwerf noodzakelijk is, o.a. voor het verkeer, spreiding van industrie, aanleg van wegen. Tal van vroegere gemeentelijke aange- legenheden moeten wel regionaal of centraal geregeld worden, maar het is te hopen, dat met de beschikking over meer financiën de gemeenten baas in eigen huis worden gelaten, waar dit maar enigszins mogelijk is. Terugkerende tot de begroting voor 1959 en de memorie van antwoord, meen ik het volgende te mogen opmerken. Burgemeester en wethouders zeggen op grond van de eerder genoemde wetten die op stapel staan, gematigd optimistisch te zijn. Toch hebben zij daaraan geen consequenties willen verbinden door nieuwe werken aan te vragen, en een aantal wensen te vervullen. Onze fractie heeft zich niet he- lemaal van de gedachte los kunnen maken, dat de onzekere factoren op de ene plaats worden gebruikt om pessimistisch, op de andere om optimis- tisch te zijn, al naar dit met de eigen visie strookt. Pessimistisch zijn bur- gemeester en wethouders wanneer het gaat over het aanstellen van een zangpedago(o)g(e). Ook voor verantwoord jeugdtoneel voor de leerlingen van de hoogste leerjaren van de lagere scholen is er geen ruimte; aan de jeugdconcerten neemt de jeugd van de lagere scholen uit Heemstede geen deel; de subsidies voor de bonden van bejaarden kunnen niet verhoogd worden; de enquête naar de wensen van de gemeentaren boven 65 jaar met betrekking tot hun huisvesting en eventuele verzorging, wordt afhankelijk gesteld van de kosten. Bij punt drie van de memorie van antwoord zeggen zij daarentegen, waar het over matige belastingverhogingen gaat, ten einde de begrotings- positie te versterken en het uitvoeren van voor de gemeentenaren be- langrijke werken mogelijk te maken ik denk o.a. aan de zwemvijvers „De gemagfitigd optimistische verwachtingen welke wij blijkens het door °"K onder nummer twee gegeven antwoord, met betrekking tot de financiële positie der gemeente in de naaste toekomst koesteren, gaven °ns geen aanleiding, thans met voorstellen tot verhoging der bestaande gemeentelijke belastingen of tot invoering van nieuwe belastingen te ko- men". Ik wil hierbij opmerken, dat ten opzichte van de straatbelasting Heem- stede een goedkoopte-eiland is te midden van de omringende gemeenten en dat al in 1957 een dergelijk voorstel door burgemeester en wethouders in de begrotingsraad werd gedaan. Men wilde toen wachten tot er een algehele huurverhoging had plaats gevonden. Die is er geweest. Staat het gemeentebestuur er zo tegenover, dat „op de plaats rust" wordt gekozen boven het aanboren van nog mogelijke bronnen Onze fractie kan voor een

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1958 | | pagina 25