25 juni 1959
159
ten sterkste om dit punt niet uit te stellen tot een volgende vergadering,
want over een maand weet men niets méér. De gedachte van de heer Zeg-
waart houdt zoveel in, dat niet zo maar even in één maand en dan nog
wel een vakantiemaand, plannen kunnen worden uitgewerkt die binnen
korte tijd uitvoerbaar zijn.
Wethouder van Lent zegt, dat de heer Tinbergen hem in de mond heeft
gelegd, dat spreker zou gezegd hebben, dat we weer eens wat moeten gaan
doen. Zo heeft spreker het niet gezegd noch bedoeld. Hij heeft alleen wil-
len betogen, dat dit plan reeds 4 5 jaar oud is en dat er nu een mogelijk-
heid is om dit uit te voeren.
De Voorzitter zegt, dat de brandweer telkens weer er op heeft aange-
drongen om in deze toch voorzieningen te treffen. Spreker vindt het logisch
dat de brandweerlieden, die zich inzetten voor de gemeenschap, kunnen
beschikken over een goede outillage waar zij zich na een brand kunnen
reinigen enz. Dat kan niet worden gedaan in een ouderwets washok.
De heer Scheer wil hiertegen toch wel een woord van protest laten
horen. Bij niemand die over dit punt het woord heeft gevoerd, zit de ge-
dachte voor om dit plan tot verbetering van de brandweergarage enz. te
gaan torpederen. Voorop staat bij allen dat zij daaraan willen medewer-
ken.
De Voorzitter acht zijn opmerking een logische consequentie uit het
gedane voorstel om dit punt aan te houden. Indien dit niet zo is dan is
spreker daar blij om.
De heer Scheer wijst er op, dat het er om gaat om de nodige verbete-
ringen zo doeltreffend en financieel zo goedkoop mogelijk tot stand te
brengen. Het is naar sprekers mening zeker niet de goedkoopste weg om
dit bij horten en stoten te doen.
De Voorzitter zegt, dat de heer Scheer volkomen gelijk zou hebben als
de gemeente bij machte was om financieel alle te maken plannen uit te
voeren. Maar dat is niet het geval. Ook de eerste 10 jaar niet, want niet
alleen déze projecten staan op stapel maar ook zoveel andere projecten
die uitermate noodzakelijk zijn. Men moet een en ander in groter verband
zien en men moet roeien met de riemen die men heeft. En dan kan men
op het ogenblik alleen maar dit tot stand brengen.
Wethouder Corver heeft de heer Zegwaart horen zeggen, dat niet maar
steéds kleine kredieten moeten worden gevraagd waardoor het geld op de
duur op raakt. Het is echter zo, dat, wanneer burgemeester en wethouders
geid voor de gemeente uitgeven,, zij dan bepaald niet dromen, maar hun
ogen wijd open hebben. Spreker wil er de nadruk op leggen, dat burge-
meester en wethouders, juist omdat de middelen niet—groter zijn, grote
objecten als politiebureau, uitbreiding raadhuis e.d. nog niet entameren.
Spreker is het met de heer Tinbergen volkomen eens, dat als er een
nieuw politiebureau moet worden gebouwd, daar een behooriijke oplos-
sing voor moet komen. Misschien als de nieuwe wet op de financiale ver-
houding er zal zijn, dat we kunnen beginnen met er over te denken hoe we
dat in de toekomst kunnen realiseren. Maar dat burgemeester en wethou-
ders bij stukjes en beetjes bezig zouden zijn om onze finaneiën op te teren
en daardoor de mogelijkheid zouden afsnijden om straks grotere objecten
ten uitvoer te brengen, dat moet spreker toch wel even afwijzen.
De heer Zegwaart vindt, dat degenen die namens het college gesproken
hebben, op een enkele uitzondering na, proberen om de pap heen te draaien.
Hij gelooft dat de heer Tinbergen hem goed begrepen heeft en hij veronder-
stelt dat ook het college hem wel zal begrijpen. Men kan zich ook van de
domme houden. Tegen de opmerking van de heer van Lent dat spreker hem