24 september 1959.
zullen inderdaad niet zo heel veel behoefte aan betere woonruimte hebben.
Wanneer de heer van Wijk aanvoert, dat in de bejaardentehuizen zoals
de Olijftak en de St. Bavo maar weinig- gemeentenaren zijn opgenomen,
dan moet zij toch wel opmerken, dat het bestuur van de Olijftak zelf be-
slist welke mensen het toelaat. Dat men niet graag niet-doopsgezinde men-
sen toeiaat is zeer goed te begrijpen, want het is tenslotte een doopsgezind
rusthuis. Hetzelfde kan opgemerkt worden over de St. Bavo. Men geeft
natuurlijk de voorkeur aan mensen van eigen richting.
Spreekster wijst er op, dat in de memorie van antwoord een zeer posi-
tieve toezegging door het gemeentebestuur is gedaan. Er staat: „Nadat ons
onder meer bekend is welke kosten aan zo'n onderzoek verbonden zijn,
zal een voorstel aan U worden gedaan om deze enquête te houden". Spreek-
ster heeft geen antwoord op haar vraag gekregen welke kosten aan de
enquête verbonden zijn. De wethouder heeft alleen als zijn standpunt ken-
baar gemaakt, dat een bejaardencentrum uit het particulier initiatief moet
voortkomen. Dit was echter geen antwoord op haar vraag.
Wethouder van Wijk antwoordt, dat aanvankelijk het kostenelement van
de enquête sterk op de voorgrond is gesteld. Naar sprekers mening is
dat toch wel achterhaald door de factor, dat er helemaal geen aandrang tot
het nemen van de maatregelen, die mevrouw v. d. Meulen wellicht achter
deze vraag voorstaat, uit de burgerij is gekomen. Zelfs al zou een enquête
niet veel kosten dan staat het college op dit moment nog op het standpunt,
dat het eigenlijk helemaal niet nodig is. De kosten van het Bloemendaalse
rapport zijn spreker niet bekend. Het zullen misschien enkele duizenden
guldens zijn, maar dat is wel na te vragen bij de gemeente Bloemendaal.
De kosten interesseren burgemeester en wethouders echter betrekkelijk
weinig op dit moment, omdat zij geioven dat elke cent hieraan besteed,
weggegooid is.
Mevr. van der Meulen merkt op, dat er een zeer positieve toezegging
door burgemeester en wethouders is gedaan, die vervuld zou worden als de
kosten bekend waren. Nu blijkt echter dat de wethouder de kosten niet
eens kent en dit element uit de toezegging neemt, terwijl hij in zijn ant-
woord in de begrotingsvergadering dit element op de voorgrond heeft
gezet.
De Voorzitter denkt dat mevrouw v. d. Meulen zich vergist. Het door
haar aangehaalde heeft gestaan in de memorie van antwoord van burge-
meester en wethouders naar aanleiding van het behandelde in de afdelin-
gen van de raad. Maar bij de behandeling van de begroting is die uitspraak
van de zijde van burgemeester en wethouders niet zo positief geweest.
Spreker weet niet meer precies welke woorden daar gebezigd zijn, maar
zeker niet zo positief als mevrouw v. d. Meulen zegt.
Wethouder van Wijk zegt, dat hij bij de behandeling van de begroting
dus zeer kort na de bedoelde memorie van antwoord en waar toen door
mevr. van der Meulen en de raad geen aanmerking op is gemaakt, heeft
gezegd: ,,Dit is in de eerste plaats een kwestie van volkshuisvesting. Het
is niet in de eerste plaats de taak van de overheid om een dergelijke en-
quête houden. Wat leeft onder het volk komt vanzelf naar buiten en het
voik richt zich dan wel tot de overheid. Er komen stichtingen of verenigin-
gen die om subsidie of garantie zullen vragen enz.". Dus toen is eigenlijk
direct de zaak weer los gemaakt van de kostenkwestie en heeft het college
zich op het standpunt gesteld, dat een enquête zin moet hebben. Als er uit
brede lagen van de bevolking een behoefte opkomt, dan moet de overheid
die opvangen en dat zal aanvankelijk moeten gebeuren in een enquête.
Maar wat er aanvankelijk moet gebeuren dat behoeft niet te gebeuren,
omdat daar geen vraag naar kwam.
De Voorzitter gelooft niet, dat de rondvraag aangewezen is om hierover