199
24 september 1959.
VT BENOEMING COMMISSIE BEDOELD IN ARTIKELL 8 VAN DE
W OONRUIMTE WET 1947.
De voordracht is opgenomen in de gedrukte stukken onder volgno.
135. Benoeming commissie bedoeld in art. 8 van de Woonruimtewet 1947.
Mr. Rutgers zegt, dat hij dit punt ook dit jaar niet kan laten passeren,
zonder wederom te protesteren tegen het euvel van de gelijke samenstelling
van de adviescommissie woonruimteverdeling en de vorderingscommissie.
Burgemeester en wethouders zullen van sprekers fractie geen motie dien-
aangaande behoeven te verwachten omdat zij geen onnodig werk wil doen,
maar zij acht het nodig telken jare de nadruk te leggen op iets wat apert
fout is. Op het moment dat uit andere fracties enige bijval komt zal zijn
fractie trachten daarin verandering te brengen. Wie weet of de huidige
installatie van een nieuw lid dienaangaande nieuwe gezichtspunten naar
voren brengt.
Spreker heeft nog eens de argumenten nagelezen, die in de vergadering
van een jaar geleden tegen zijn voorstel zijn aangevoerd. Hij zal zijn eigen
argumenten niet herhalen, maar alleen ingaan op de toen aangevoerde be-
langrijkste argumenten van diegenen, die geen bezwaar zien in het over-
lappen van deze beide commissies.
Er waren 3 belangrijke argumenten. Het eerste argument was: ,,er wordt
maar zo weinig gevorderd, waar maken wij ons druk over". Een onjuiste
situatie wordt echter z.i. niet minder onjuist, omdat zij zich zelden voor-
doet. Tegenstanders van de doodstraf zullen zich niet laten overtuigen door
het argument, dat de doodstraf niet zo veel voorkomt. Bovendien kan er
elk ogenblik een stijging in het aantal vorderingen komen.
Het tweede argument was: „dat de leden van de adviescommissie woon-
ruimte er toch zo bijzonder aardig in slagen om op een gegeven moment
van stoel te veranderen en zich voor te doen als goede leden van de vor-
deringscommissie. Zij veranderen zowaar wel eens van mening!"
In dit argument wordt naar sprekers overtuiging de onjuistheid van de
situatie erkend, n.l. twee verschillende functies ten aanzien van hetzelfde
vraagstuk opgedragen aan dezelfde personen. Of de leden er steeds in
zullen slagen hun rol van camelions juist te blijven vervullen blijft altijd
een vraag, maar bovendien gaat het toch ook om de indruk naar
buiten. Leden van de orde van advocaten treden ook wel op als kan-
tonrechter-plaatsvervanger. Maar wanneer het een zaak betreft van een
ciiënt van een advocaat die als kantonrechter-plaatsvervanger optreedt,
dan zal hij zich direct onthouden van in zo'n zaak recht te spreken.
Met de leden van de woonruimtecommissie acht spreker zich in staat om
over een vordering van 25,waarin hij betrokken is, objectief te oorde-
len, ondanks dat de cliënt voor een heel andere zaak een jaar geleden op
zijn kantoor is geweest. Maar niemand van de advocaten zal er aan denken
om, al was het maar voor de schijn naar buiten, in een dergelijk geval als
kantonrechter-plaatsvervanger recht te spreken.
Voorkomen moet worden, dat bij iemand de mening post vat dat men
zijn zaak heeft gewonnen omdat zijn advocaat toevallig kantonrechter-
plaatsvervanger was. Zo ook moet vooi'komen worden, dat men meent een
verzet tegen een vordering verloren te hebben omdat de leden van de vor-
deringscommissie dezelfde waren als die van de advieseommissie.
Een derde argument was, „dat de vorderingscommissie, indien deze uit
andere leden zou bestaan, zo slecht op de hoogte zou kunnen zijn met de
verschillende factoren die bij de verdeling van woonruimte een rol spelen".
Nu is het waarlijk geen toer om er achter te komen dat er woningnood
heerst en het is ook niet zo'n toer om te weten te komen waarom burge-
meester en wethouders op een gegeven moment het belang van de toekom-
stige huurder willen laten prevaleren boven het belang van de eigenaar. Dit