178
6e Afd.
17 december 1959.
2e WIJZIGING VAN DE VEKOKDENING
OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RECHTEN WEGENS HET
GEBRUIK DER ALGEMENE BEGRAAFPLAATS VAN DE
GEMEENTE HEEMSTEDE.
Aan de Raad,
Bij (Jw besluit van 27 september 1956, 4e afd. no. 97 tot vaststelling van
de in hoofde dezes vermelde verordening, goedgekeurd bij Koninklijk Be-
sluit van 19 november 1956, no. 13, werden de jaarlijkse reehten voor het
onderhoud der graven op de algemene begraafplaats met 50 verhoogd.
Het uaarmede beoogde doel, te weten het opheffen van het tekort op de
exploitatie der begraafplaats, werd niet bereikt. Integendeel, bedroeg het
over 1956 rond 37.000,-over 1958 is het opgelopen tot rond 40.000,
en, blijkens de ontwerpbegroting voor 1960, zal het over dat jaar
47.000,bedragen.
De oorzaak daarvan is te vinden in het steeds stijgende kostenpeil. De
onderhoudskosten van de begraafplaats bestaan voor het overgrote deel uit
personeelslasten. Deze zijn, zoals bekend, in de naoorlogse jaren regelmatig
toegenomen en te voorzien valt, dat aan deze toeneming nog geen eind ge-
komen is.
Een niet te verwaarlozen factor, die van invloed is op de jaarlijkse op-
brengst der onderhoudsrechten is, dat in veel gevallen door de recht-
hebbenden op de graven is overgegaan tot afkoop van de onderhouds-
rechten gedurende termijnen met een gemiddelde duur van 40 jaren. Deze
afkopen hebben, in verband met de waardedaling van het geld, de ex-
ploitatie-uitkomsten ongunstig beïnvloed.
Wij hebben ons er op beraden op welke wijze voldaan kan wordsn aan de
dringende noodzaak om het grote nadelige verschil tussen uitgaven en in-
komsten betreffende de begraafplaats te verkleinen.
Uiteraard is deze doelstelling slechts te verwezenlijken door, naast een
efficiënt beheer van de begraafplaats, waardoor de kosten zo laag mogelijk
gehouden worden, de inkomsten uit dienstverrichting op te voeren.
Bij de vaststelling van de tarieven zoals die in bijgaand ontwerp-besluit
zijn opgenomen zijn wij van de gedachte uitgegaan, dat deze tarieven niet
kostendekkend kunnen zijn. Een daartoe nodige verhoging zou van zo-
danige omvang moeten zijn, dat wij die niet verantwoord achten ten op-
zichte van hen die daaraan onderworpen zouden worden.
Wij hebben ons gerealiseerd, dat de kosten van de graven, waarvoor het
recht om daarin te begraven voor onbepaalde tijd wordt verleend, de z.g.
eigen graven, tot in de verre toekomst op de exploitatie blijven drukken.
Deze graven immers kunnen, zolang de begraafplaats als zodanig in ge-
bruik is, niet geruimd worden. De voor die graven benodigde ruimte kan
dus slechts eenmaal benut worden. Wij zijn daarom van oordeel, dat de
kosten van aankoop van een eigen graf, die thans 400,bedragen, in
verband met de kostprijs, welke wij op 1.000,hebben berekend, zeer
aanzienlijk moeten worden verhoogd, doch niet hoger dan op /700,ge-
steld kunnen worden. De mogelijkheid om een eigen graf te verkrijgen
willen wij, zolang de wet op de lijkbezorging zich daartegen niet verzet,
niet onthouden aan hen, die, zoals gebleken is, daarop grote prijs stellen.
De huurtijd van de huurgraven, die volgens de thans geldende ver-
ordening worden uitgegeven voor onderscheidenlijk 50 en 10 jaar, hebben
wij in het U hierbij ter vaststelling aangeboden ontwerp-besluit tot wijzi-
ging der verordening op de heffing en invordering van rechten wegens het
gebruik der algemene begraafplaats, gesteld op resp. 40, 20 en 10 jaar.
Het bedrag voor het hebben van het recht tot het begraven in deze
graven is gesteld op respectievelijk 360,-180,en 90,Dat bedrag
is thans voor graven met een huurtijd van 50 jaar: 180,en voor graven