7 januari 1960.
25
85% van de hele woningnood betreft. Hier is geen sprake van vrijwillige
inwoning.
In de tweede plaats vraagt het bejaardenprobleem onze volle aandacht.
Onze gemeente telt 2755 inwoners boven 65 jaar, meer dan 10% van de
bevolking. Wij menen dat huisvesting, levensomstandigheden, zonodig huip
en verzorging, de aandacht van de overheid moet hebben en dus in Heem-
stede van het gemeentebestuur. Natuurlijk is een groot aantal van de
2755 nog lang in staat zich zelfstandig of met enige hulp te handhaven,
maar deze gelukkige omstandigheid kan iedere dag veranderen door ziekte
of door verlies van de levenspartner.
Wij menen dat verzorging en hulp moet worden geboden, wanneer het
zelfstandig wonen niet goed meer mogelijk is en dat de overheid hier van-
zelfsprekend een taak heeft. Herhaaldelijk is uit onze fractie aangedron-
gen op het stichten van een gemeentelijk bejaardencentrum voor hen die
geen plaats vinden in de confessionele tehuizen, hetzij door het opname-
beleid van deze stichtingen, hetzij door het zich niet thuisvoelen in de daar
heersende sfeer van hen die plaatsing behoeven. Het is gebleken dat een
gemeentelijk bejaardencentrum in Heemstede niet te realiseren is en dat
de meerderheid van de raad vindt, dat hier alleen particulier initiatief op
zijn plaats is. Door deze omstandigheid genoodzaakt overweegt een groep
personen een stichting tot stand te brengen, met het doel voor de boven-
aangeduide groep een bejaardencentrum in te richten. Volgens landelijke
en provinciale gegevens zullen in de loop van 1960 en 1961 160 inwoners
van Heemstede op een dergelijke dus neutrale inrichting aangewezen zijn.
Bij het ontbreken van gemeentelijke gegevens hebben de initiatiefnemers
deze basis aangenomen, mede steunende op verklaringen van hen, die door
hun werk op de hoogte zijn van de nood, waarin een groot aantal van deze
bejaarden verkeert. Alle Heemsteedse dokters, predikanten, verpleegsters,
maatschappelijke werksters hebben met instemming van deze plannen
kennis genomen en hun adhesie betuigd. Ik wil er de nadruk op leggen,
dat onze fractie nog altijd geporteerd is voor een gemeentelijk tehuis,
mede omdat dit duidelijk het stempel „algemeen" zou dragen. In de ge-
geven omstandigheden hopen wij, dat de bedoelde stichting op de toe-
zegging van de wethouder in de raadsvergadering van 24 september 1959
kan rekenen en dus alle medewerking zal krijgen die ook de andere
stichtingen ondervinden of ondervonden hebben. Dit rekenen op toezeggin-
gen, die niet afgezwakt worden, is voor onze fractie een onmisbaar ele-
ment in de samenwerking van het college van burgemeester en wethouders
en de raad.
Tot slot nog een enkele opmerking over hoofdstuk VIII. Wij betreuren het
dat men de bouw van een Nieuwe Voorwegschool nog zo lang naar de toe-
komst verschuift. De memorie van antwoordt stelt ons zeer teleur op het ter-
rein van het onderwijs. Wij hebben ons afgevraagd, of de wethouder van fi-
nanciën zijn collega van onderwijs niet volkomen heeft overspeeld. An-
ders is het moeilijk te verklaren, dat iemand met begrip voor modern
onderwijs en moderne vorming vindt, dat muzikale ontwikkeling alleen
voor kinderen met uitgesproken aanleg zou zijn en deze taak van de
school vervuld kan worden door de Volksmuziekschool. A1 vele jaren
heeft de heer Van der Linden gepleit voor muziekonderwijs juist op de
gewone lagere school, mede met het oog op een zinrijke vrijetijdsbeste-
ding voor later.
Indien er onder het onderwijzend personeel der scholen niet voldoende
leerkrachten mochten zijn, in staat om blokfluitlessen in hun klas te
geven de veronderstelling, dat men hiertoe niet bereid zou zijn heeft
mij, eerlijk gezegd, verbaasd dan zouden er voorlopig vakkrachten
aangetrokken moeten worden ter aanvulling. Dit aantal zou niet groot
behoeven te zijn en aflopend, want de jongere modern opgeleide onderwij-
zers en onderwijzeressen zijn hiertoe in het algemeen in staat en kunnen