7 januari 1960. 41 van zijn plicht dan krijgt men de situatie, dat men door de grote pres- taties van deze man, op een gegeven ogenblik voor het geval komt te staan, dat het werk op is. Laten we nu eens de meteropnemers nemen. Op een gegeven moment krijgt een meteropnemer lust ik stel het maar een beetje materialistisch voor in een premie en dan gaat hij geweldig veel meters opnemen. Maar dan komt er een tijd, dat er geen meters meer op te nemen zijn. Dat betekent, dat er voor anderen, met dezelfde lustgevoeiens in dit verband, ook geen meters meer op te nemen zijn zodat zij dus geen premie kunnen verdienen. Men zal moeiiijk iets kunnen gaan doen wat al door een coilega is gedaan. Men moet zich dus naar mijn mening van dat premiestelsel in gemeenteverband niet teveel voorstellen. Daar is een bepaalde taak te verrichten, er is een ploeg die deze taak ver- richt en daarin mogen zich intern eens wat verschuivingen voordoen, de een doet wat minder, de ander wat meer, maar ergens is hier een plafond. Dit alles gaat heel goed op bij de bedrijven die produceren, die veel willen produceren en veel verkopen. Daar kan het allemaal, daar komt uit de verkoop de premie vanzelf terug, maar voor een gemeentebedrijf zie ik hierin toch eigenlijk niet de oplossing en het heeft mij aitijd verbaasd dat de rijksoverheid het voor het gemeente- en provinciaal personeei in deze vorm zoekt. Naar mijn mening is het hier niet te vinden. Dit zal eenvoudig moeten worden een behoorlijke salariëring voor het verant- woordelijke werk dat mensen in gemeentedienst hebben te verrichten en daarbuiten verwacht ik van dit alles niet zoveel. Er is door diverse sprekers gesproken over de tarieven van de bedrijven, over de winsten van de bedrijven en alles wat er zo'n beetje mee te maken heeft. Xk kan U zeggen, dat er bij het college het oprechte streven bestaat om, zodra de nevel van de financiële verhouding wat is opgetrokken, inder- daad aan die tarieven iets te doen. Onze gedachten gaan daarbij in de eer- ste plaats uit naar de gezinstarieven, naar de winkeltarieven en naar de ta- rieven voor de kleingebruikers, opdat daar ongeveer tegen kostende prijs het noodzakelijke verbruik kan worden betrokken. Aan de andere kant moeten wij bedenken, dat in de toekomst nog grote investeringen voor de bedrijven nodig zullen zijn. In het antwoord van burgemeester en wethouders op de vragen die gesteld zijn, hebt U kunnen lezen, dat afzonderlijk reserveren voor de bedrijven niet direct noodzake- lijk of gewenst wordt geacht, omdat het weinig uitmaakt of het geld in de vestzak of de broekzak terecht komt. Wij moeten, vooral voor wat betreft het verbruik van elektrische energie, er wel op rekenen, dat ons net wellicht binnen afzienbare tijd niet meer voldoende zal zijn om het toenemende stroomverbruik hetgeen enerzijds een uiting kan zijn van hogere welvaart en anderzijds een gevolg van de technische ontwikkeling op te vangen, zodat daarvoor weer grote investeringen nodig zullen zijn. De winsten die wij nu maken zullen ongetwijfeld mede dienen om straks de mogelijkheid te scheppen om de investeringen te doen, waar- bij het dan wellicht niet nodig is om een zeer wisselende tarievenpolitiek in het leven te roepen en we dus een zekere gelijkmatigheid kunnen vol- houden. Wij kunnen in die tijd betalen uit wat we nu wellieht met de bedrijven hebben verdiend. Dat de bedrijven winst maken waarbij ik het begrip winst relatief zie daar is geloof ik niemand tegen, maar ik ben het er volkomen mee eens dat hier een grens is, omdat allerlei bezwaren aan te grote winsten verbonden zijn. Eén bezwaar is, dat er bij dit soort inkomsten geen progressie wordt toegepast, hoewel in zekere zin toch ook weer wel, omdat, ik meen het rustig te mogen herhalen, de winst wordt gemaakt uit het grote verbruik van diegenen, die niet op elk dubbeltje behoeven te kijken, die rustig hun vele lampen en instrumenten laten branden en werken".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1960 | | pagina 41