58
2e afd.
28 april 1960.
bepalingen tot beperking van de arbeidsduur, wordt door burgemeester
en wethouders zo mogelijk voor ieder dienstvak een regeling van de
dienst- en werktijd vastgesteld.
2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:
a. dat de werktijd in de regel ten hoogste 48 uren per week en 8% uur
per dag bedraagt;
b. dat de arbeid op zaterdag uiteriijk te 13 uur eindigt;
c. dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen na 13 uur en op zon-
dagen, tenzij de aard van het werk afwijking van deze regel nood-
zakelijk maakt;
d. dat voor ambtenaren, die continu-arbeid verrichten, de werktijd ge-
middeld 45 uren per week en ten hoogste 180 uren in vier achtereen-
volgende weken bedraagt;
e. dat de werktijd behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken.
3. Bij de regeling van de werktijd en bij haar toepassing wordt voorts
ten aanzien van iedere ambtenaar zoveel mogelijk gezorgd, dat hij op
zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan
bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt be-
perkt. Bij die regeling wordt, indien afwijking van de in het vorige lid,
onder c, bedoelde regel, voor wat betreft de zondagen, noodzakelijk is,
tevens bepaald het aantal zondagen per jaar, waarop van de ambtenaar
geen dienst wordt geëist. Indien het belang van de dienst er zich niet
bepaaldelijk tegen verzet, wordt dit aantal opgevoerd tot zes en twintig
zondagen. In ieder geval wordt van de ambtenaar op zeventien zon-
dagen per jaar geen dienst geëist.
4. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zon-
dag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de Nieuw-
jaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinkster-
dag, de beide Kerstdagen, de dag, waarop de verjaardag van de Konin-
gin wordt gevierd, en iedere andere dag, die daarenboven door burge-
meester en wethouders wordt aangewezen.
5. Het bepaalde in dit artikel vindt voor hen, die tot een kerkgenootschap
behoren, dat de wekelijkse rustdag op de Sabbath of op de Zevendedag
viert, overeenkomstige toepassing onderscheidenlijk ten aanzien van de
Sabbath of de Zevendedag, indien zij een daartoe strekkend verzoek tot
het hoofd van de dienst hebben gericht en voor zover de belangen van
het betrokken dienstvak of van de overige ambtenaren zich daartegen
niet verzetten.
HOOFDSTUK V.
Verlof.
Artikel 30.
1. In elk kalenderjaar wordt aan de ambtenaar vakantieverlof met behoud
van bezoldiging verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daar-
tegen verzetten.
2. De ambtenaar, in de loop van het kalenderjaar in dienst getreden, heeft
voor elke maand dienst in dat jaar recht op 1/12 gedeelte van het va-
kantieverlof. Bij deze berekening geldt een gedeelte van een dag voor
een volle dag.
3. Het vakantieverlof wordt aan ambtenaren verleend door het hoofd van
dienst en aan hoofden van dienst door burgemeester en wethouders.