58
2e afd.
28 april 1960.
Artikel 31.
1. De ambtenaar heeft in elk kalenderjaar aanspraak op een vakantietoe-
lage en wel voor elke maand, waarin hij, hetzij als zodanig bezoldiging,
hetzij als werknemer op grond van afdeling I van de Arbeidsovereen-
komstenverordening loon heeft genoten, voor zover over die maand niet
ingevolge artikel 17, lid 2, van die verordening vakantietoeiage is uit-
gekeerd. Indien een ambtenaar in de loop van een maand in dienst
treedt, dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van
4 als vakantietoelage over die maand.
2. De vakantietoelage bedraagt voor elke maand bedoeld in het eerste lid,
4 van de op 1 mei van het jaar van uitbetaling of op de datum van
indiensttreding in de loop van die maand, voor de ambtenaar geldende
wedde per maand vermeerderd met de maandelijkse kindertoelage en
kindertoeslag toegekend ingevolge de Kindertoelageverordening. Met
wedde wordt bedoeld hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 17,
met uitzondering van het gedeelte van de vakantietoelage, dat in dé
pensioensgrondslag is opgenomen. Voor de ambtenaar, die op 1 mei
werknemer was als bedoeld in het eerste lid treedt in de plaats van de
wedde het loon, verminderd met het gedeelte van de vakantietoelage,
dat in de pensioensgrondslag is opgenomen.
3. Voor zover de vakantietoelage wordt berekend over de kindertoelage en
de kindertoeslag wordt zij genoten bij wijze van tijdelijke toelage.
4. De vakantietoelage wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de
periode van twaalf maanden, aangevangen met de maand juni van het
voorafgegane kalenderjaar.
5. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid vindt uitbetaling ook
plaats bij ontslag van de ambtenaar, tenzij dit ontslag zonder onder-
breking door een andere dienstbetrekking bij de gemeente wordt ge-
vo'gd, en wel over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst
verstreken periode als bedoeld in het vierde lid en de datum van het
ontslag, berekend naar de in het tweede lid bedoelde inkomsten op het
tijdstip van het ontslag.
6. Bij toepassing van de voorgaande leden wordt in acht genomen:
a. dat onder ambtenaar mede wordt verstaan de gewezen ambtenaar,
ten aanzien van wie artikel 49 toepassing vindt;
b. dat met dagen, waarover de ambtenaar bezoldiging heeft genoten,
geüjk gesteld worden de dagen, waarover hij krachtens de artikelen
20, 25 en 27 geen bezoldiging heeft genoten;
c. dat het bepaalde in lid 1 niet van toepassing is op het tijdvak, na
afloop waarvan ingevolge artikel 22 het bepaalde in artikel 21 eerst
van toepassing is;
d. dat de tijd, gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit
hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt inge-
houden, buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voor zover dit
bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 101, derde en
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kunnen burgemeester
en wethouders nadere regelen stellen.
Artikel 32.
1. De duur van het vakantieverlof van een ambtenaar bedraagt ten minste
15 dienstdagen per jaar.
2. Burgemeester en wethouders geven aigemene regelen ter vaststelling