58 2e afd. 28 april 1960. naar, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrich- ten, gedurende de maand, waarin de arbeid is opgegeven, de volle be- zoldiging en vervolgens: a. voor zover het betreft een ambtenaar in vaste dienst, met een werke- lijke diensttijd van 10 jaren of korter, gedurende 12 maanden de volle bezoidiging, gedurende de daaropvolgende 12 maanden 2/3 ge- deelte van zijn bezoldiging en gedurende de daaropvolgende 12 maan- den de heift van zijn bezoldiging; b. voor zover het betreft een ambtenaar in vaste dienst, met een wer- kelijke diensttijd van meer dan 10 jaren, gedurende 18 maanden de volle bezoldiging, gedurende de daaropvolgende 18 maanden 2/3 ge- deelte van zijn bezoldiging, gedurende de daaropvolgende 18 maan- den de helft van zijn bezoldiging; c. voor zover het betreft een ambtenaar in tijdelijke dienst, gedurende 12 maanden de volle bezoldiging, gedurende de daaropvolgende 6 maanden 2/3 gedeelte van zijn bezoldiging en gedurende de daarop- volgende 6 maanden de helft van zijn bezoldiging. Onder werkelijke diensttijd wordt verstaan de voor pensioen in aanmer- king komende diensttijd in overheidsdienst doorgebracht. 2. Na het verstrijken van de termijn, waarover voor het laatst de helft der bezoldiging wordt genoten, kan de uitbetaling daarvan worden voortgezet. 3. De ambtenaar, belast met een gedeeltelijke dag-, week- of jaartaak, die niet regelmatig dienst doet, geniet in geval van verhindering om dienst te verrichten wegens ziekte of ongevai, gedurende 12 maanden de be- zoldiging, welke hij gedurende de tijd, dat deze verhindering duurt, zou hebben genoten. In geval van twijfel omtrent de vraag of gedurende de tijd der verhindering al dan niet dienst zou zijn verricht, staat de be- slissing aan burgemeester en wethouders. 4. Wanneer de ziekte of het ongeval van de ambtenaar is ontstaan in ver- band met zijn dienstbetrekking geniet hij gedurende de tijd, dat hij ver- hinderd is zijn dienst te verrichten, de volie bezoldiging. Indien de ziek- te °f het ongeval, bedoeld in de vorige zin, ook na het ontslag van de ambtenaar nog gedeeltelijke of gehele ongeschiktheid tot werken ten gevolge heeft, ontvangt hij, wanneer hij te dier zake geen aanspraak heeft op een uitkering krachtens een wettelijke ziekte- of ongevallen- verzekering, gedurende de tijd van zijn gedeeltelijke of gehele onge- schiktheid tot werken een uitkering tot zodanig bedrag, als hem krach- tens de Ongevallenwet 1921 en de Kinderbijslagwet zou toekomen, in- dien hij daaraan recht op uitkering kon ontlenen. Deze uitkering blijft beperkt tot een zodanig bedrag, dat de gezamenlijke inkomsten aan uit- kering en aan pensioen krachtens de Pensioenwet 1922, (S. no. 240) juncto de Algemene toeslagwet voor gepensioneerden 1956 (S. no. 617) de in artikel 70 van de eerstgenoemde wet bedoeide grens niet over- schrijden. 5. Op de bezoldiging van de ambtenaar wordt de uitkering, welke hij ter- zake van de ziekte of het ongeval krachtens een wettelijke verzekering of onverplicht door de gemeente gesloten verzekering ontvangt, in min- dering gebracht. 6. Indien de ambtenaar ten gevolge van de ziekte of het ongeval, bedoeld m het vierde lid, overlijdt, ontvangen zijn nagelaten betrekkingen wan- neer zij te dier zake geen aanspraak op een uitkering krachtens een der ongevallenwetten hebben, een uitkering tot zodanig bedrag en tot zodanig tijdstip, als hun krachtens de Ongevallenwet 1921 en de Kin-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1960 | | pagina 21