58
2e afd.
28 april 1960.
heeft geleid, desondanks van oordeel zijn, dat de toestand van de ambte-
naar tot ontslag aanleiding moet geven.
3. De herkeuring geschiedt door een commissie van drie geneeskundigen,
aangewezen op overeenkomstige wijze, als bedoeld in artikel 10 vierdé
lid.
Artikel 48.
Op grond van de uitslag van een geneeskundig onderzoek of een herkeu-
ring, als bedoeld in de artikelen 45, 46 en 47, kan de ambtenaar niet wor-
den ontslagen met ingang van een dag, liggende vöör de dag, waarop de
voor de ambtenaar geldende termijn, genoemd in artikel 44, le lid, is ver-
streken, tenzij artikel 107 van toepassing is. Deze termijn geldt ook voor
de ambtenaar, die wegens ziekte of ongeval, ontstaan in verband met ziin
dienstbetrekking, verhinderd is zijn dienst te verrichten.
Artikel 49.
1. De ambtenaar, die op andere gronden dan zijn bedoeld in artikel 48
gedurende zijn ziekte eervol is ontslagen, wordt voor de toepassing van
het eerste, derde en vierde lid van artikel 44 gedurende zijn ziekte, doch
uiterlijk tot een jaar na de aanvang der verhindering om dienst te doen
en uiterlijk tot en met het einde van het kalenderjaar waarin de 65-ja-
rlge leeftijd is bereikt, geacht in dienst te zijn gebleven.
2. De ambtenaar, die gedurende ten minste twee maanden in dienst is
geweest en binnen één maand, nadat hij eervol is ontslagen werkloos
zijnde, door ziekte of ongeval verhinderd wordt arbeid te verrichten,
wordt voor de toepassing van het eerste en derde lid van artikel 44 ge-
durende zijn ziekte, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang der ver-
hindering en uiterlijk tot en met het einde van het kalenderjaar waarin
de 65-jarige leeftijd is bereikt, geacht in dienst te zijn.
3. In de gevailen, bedoeld in de voorgaande leden, vinden de artikelen 51,
52, 54, 55 en 56 overeenkomstige toepassing.
1. Bij de toepassing van de voorgaande leden wordt de bezoldiging ver-
minderd met hetgeen de betrokkene aan pensioen op grond van zijn
pensionering ingevolge de Pensioenwet 1922 (S. 240) en/of aan ouder-
domspensioen ingevolge de Aigemene Ouderdomswet ontvangt.
Artikel 50.
1. De ambtenaar, die op grond van de herkeuring, bedoeld in artikel 47,
tweede iid, wordt ontslagen en die, aangenomen dat ook de Pensioen-
raad hem uit hoofde van ziekten of gebreken ongeschikt zou hebben
verklaard voor de verdere waarneming van zijn ambt, op grond van de
bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) met de dag
van ingang van zijn ontslag zou zijn gepensioneerd, heeft na zijn ont-
slag aanspraak op een uitkering ten bedrage en op de voet als voor zijn
pensioen zou gelden. Maakt in dit geval de ambtenaar gebruik van de
hem bij artikel 95 dier wet gegeven gelegenheid om het behoud van uit-
zicht op pensioen voor zijn na te laten betrekkingen te verzekeren, dan
wordt hem de daarvoor verschuldigde bijdrage van gemeentewege ver-
goed.
2. De op grond van het vorige Iid toegekende uitkering vervalt zodra aan
de gewezen ambtenaar na zijn ontslag alsnog uit hoofde van het ambt,
waarin de aanspraak op genoemde uitkering is ontstaan, pensioen, op
grond van de bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240)
wordt toegekend.
3. De ambtenaar, aan wie een uitkering, als in het eerste lid bedoeld, is
toegekend, is verplicht de reserve, weike hij bij zijn pensionering over-