58
2e afd.
28 april 1960.
is dat op het salaris van een tijdelijk ambtenaar, zolang- deze nog geen
ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922 (S. 240) is, een korting wordt
toegepast gelijk aan het verhaal van pensioensbijdragen. De voordelen van
deze regeling zijn, dat bij overgang in pensioengerechtigde dienst het net-
to-salaris nagenoeg gelijk zal blijven, terwijl voorts het totaal bedrag van
de spaarkorting met het op belanghebbende te verhalen gedeelte van de
inkoopsom wordt verrekend.
De tot herziening van de pensioenwetgeving ingestelde staatscommissie
stelt echter in haar rapport voor, tijdelijke ambtenaren (en ook arbeids-
contractanten) reeds na een jaar dienst het ambtenaarschap te doen
verwerven en de inkoop af te schaffen.
Indien de nieuwe pensioenwet op dit punt gelijk zal zijn aan het voorstel
van de staatscommissie zullen de in de aanhef bedoelde artikelen van geen
betekenis meer zijn en kunnen vervallen.
Het kwam ons voor, dat voor de vermoedelijk korte tijd tussen de data
van inwerkingtreding van het nieuwe Ambtenarenreglement en die van de
nieuwe pensioenwet, geen spaarregeling voor de tijdeiijke ambtenaren en
arbeidscontractanten in dienst dezer gemeente meer in het leven behoefde
te worden geroepen. De bedoelde artikelen hebben wij dan ook niet in
het ontwerp opgenomen.
Artikel 18
Wij menen, dat het op grond van praktische overwegingen aanbeveling
verdient de bepaling der vergoeding bij vervanging van hoofden van dienst
eveneens aan ons college over te laten, waartoe het vijfde lid is opge-
nomen. Volgens artikel 25a derde lid, van het bestaande Ambtenarenregle-
ment, werd in dit geval de vergoeding door de raad bepaald.
Artikel 19
De in het ontwerp opgenomen regeling voor de vergoeding van overwerk
wijkt geheel af van de bestaande regelingen uit het Ambtenaren- en Werk-
liedenreglement, zowel wat betreft de aard der vergoeding als de onder-
scheidene percentages. De bestaande regelingen gaan uit van een ver-
goeding in geld. De regeling volgens het ontwerp gaat er van uit, dat het
overwerk in de eerste plaats wordt vergoed met extra veriof, gelijk aan
het aantal uren overwerk, en met een vergoeding van 25 50 of 100
van het uurloon. Is het verlenen van extra verlof naar het 'oordeel van het
hoofd van dienst niet gewenst, dan bestaat de vergoeding geheel uit een
beloning in geld, n.l. het uurloon vermeerderd met genoemde percentages.
Artikel 19, 4e en 5e lid.
De voor de werklieden bestaande regeling voor de vergoeding van over-
werk is gunstiger dan de regeling volgens het „model" en ook gunstiger
dan de bestaande regeling voor de ambtenaren. Daarom is de bestaande
regeling voor de werklieden in het ontwerp opgenomen, en, met het oog
op de uniformiteit, ook gevolgd voor de ambtenaren op jaarsalaris.
Het in lid 5 bepaalde dat steeds een minimum van 1 uur wordt vergoed,
is alleen van toepassing op de ambtenaren op weeksalaris, omdat deze
soms in bijzondere gevallen overwerk moeten verrichten, dat slechts weinig
tijd in beslag neemt. Wij achten het billijk, dat de tijd, welke alsdan nodig
is voor het eventueel verkleden en voor het zich begeven naar en van het
werk ook wordt gehonoreerd.
Artikel 32, 2e en 3e lid
Het vakantieverlof zal volgens deze regeling voortaan in een afzonderlijk
besluit door ons college worden geregeld.