58
2e afd.
28 april 1960.
worden aangehouden, totdat de uitspraak van de strafrechter of de be-
slissing in zake de discipiinaire straf onherroepelijk is geworden.
Artikel 104.
1. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die blijkens zijn aanstelling voor
een bepaalde tijd of voor een proeftijd is aangesteld, wordt, tenzij het
tegendeel blijkt, geacht niet op zijn verzoek eervol ontslag te zijn ver-
leend, zodra die tijd is verstreken.
2. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die voor onbepaalde tijd is aan-
gesteld, kan ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in
acht wordt genomen:
a. van 3 maanden, in geval de betrokkene bij het begin van de opzeg-
gingstermijn laatstelijk 12 maanden onafgebroken in dienst was;
b. van 2 maanden, in geval de betrokkene bij het begin van de opzeg-
gingstermijn laatstelijk 6 maanden of langer, doch korter dan 12
maanden onafgebroken in dienst was;
c. van één maand, in geval de betrokkene bij het begin van de opzeg-
gingstermijn laatstelijk korter dan 6 maanden onafgebroken in
dienst was.
3. Over de tijd, die aan de in het tweede lid bedoelde opzeggingstermijn
mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling der bezol-
diging.
4. Op doorbetaling der bezoldiging bestaat niet langer aanspraak, indien
de ambtenaar:
a. gedurende de opzeggingstermijn uit eigen heweging de dienst ver-
iaat;
b. gedurende de opzeggingstermijn een andere betrekking aanvaardt.
5. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, als bedoeld in het eerste lid, kan
ontslag worden verleend met ingang van een dag, gelegen binnen de
bepaalde tijd of de proeftijd. In dat geval vindt het bepaalde in het
tweede, derde en vierde lid overeenkomstige toepassing.
Artikel 105.
1. Aan de ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend wegens ophef-
fing zijner betrekking en het overbodig worden van zijn diensten of
wegens verandering in de inrichting van de dienst.
2. Bij ontslag wegens verandering in de inrichting van de dienst geschiedt,
tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, het ontslag
der in vaste dienst aangestelde ambtenaren in de volgende rangorde:
a. zij, die zulks wensen;
b. de gehuwde vrouwelijke ambtenaren, tenzij zij de kostwinster zijn
van een gezin;
c. zij, die 35 of meer voor pensioen geidige dienstjaren hebben, waarbij
ongehuwden, die geen kostwinner van een gezin zijn, vôör de overi-
gen en in beide groepen ouderen in leeftijd vôör jongeren gaan;
d. zij, die de leeftijd van 35 jaren nog niet hebben overschreden en
niet 6 maanden of langer hetzij gehuwd, hetzij kostwinner van een
gezin zijn, te beginnen met hen, die de minste dienstjaren hebben;
e. zij, die de minste dienstjaren hebben.