58
2e afd.
28 april 1960.
c. toepassing van lijfsdwang, wegens schulden, krachtens onherroepe-
lijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens mis-
drijf;
e. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt,
anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2. Behalve in het geval onder d van het eerste lid bedoeld, wordt een ont-
slag op grond van dit artikel steeds eervol verleend. Het kan niet vroe-
ger ingaan dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ont-
slag voor het eerst aanwezig was.
Artikel 109.
1. Op voordracht van burgemeester en wethouders kan de raad bepalen,
dat een bepaalde ambtenaar in vaste dienst kan worden ontslagen op
andere gronden, dan in artikel 108 genoemd of waarnaar in dat artikel
is verwezen. Dat ontslag wordt dan eervol verleend.
2. In geval van ontslag ingevolge dit artikel treft de Raad op voordracht
van burgemeester en wethouders een regeling, waarbij de gewezen
ambtenaar een uitkering verzekerd wordt, welke, naar 's Raads oor-
deel, met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uit-
kering zal in geen geval minder mogen zijn dan die, welke de gewezen
ambtenaar op grond van het bepaalde in het volgende artikel zou toe-
komen, in geval van een ontslag als daar bedoeld.
3. In geval van ontslag ingevolge artikel 108, eerste lid, onder e, kan
het gezag, dat de ambtenaar heeft aangesteld, een regeling treffen,
als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.
Artikel 110.
1. Aan de gewezen ambtenaar, wie eervol ontslag is verleend krachtens
artikel 105, eerste lid, wordt ten laste van de gemeente een wachtgeld
toegekend op de voet van de daarvoor bij afzonderlijke verordening
vastgestelde bepalingen.
2. Geen wachtgeld wordt toegekend aan de ambtenaar, aan wie schrif-
telijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend als
bedoeld in het eerste lid en die een hem aangeboden betrekking, welke
mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor
hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden, evenmin als
aan de ambtenaar, die terzake van dat ontslag recht heeft op pensioen,
waaronder niet begrepen het vervroegd ouderdomspensioen, bedoeld
in artikel 48, eerste lid, onder b, van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240).
Artikel 111.
Ten aanzien van de gewezen ambtenaar in vaste dienst, wiens dienst-
verband is geëindigd onderscheidenlijk op grond van artikel 8, lid 3, artikel
108, lid 1, sub a, sub b en sub e, is de Uitkeringsverordening van overeen-
komstige toepassing. De gewezen ambtenaar in vaste dienst, die ontslagen
is op grond van artikel 108, lid 1, sub e, heeft deze aanspraak niet indien
voor hem een regeling is getroffen als bedoeld in artikel 109, lid 3.
Artikel 112.
1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot
en met de dag van het overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden wordt aan de weduwe of weduw-
naar een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak