2e afd.
28 april 1960.
2. Overigens vinden ten aanzien van het verlenen van verlof aan de werk-
nemer de artikelen 33 tot en met 41 van het Algemeen Ambtenarenre-
glement overeenkomstige toepassing.
Par. 6. Van de aanspraken in geval van ziekte.
Artikel 19.
1. De werknemer, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn arbeid
te verrichten, ontvangt gedurende 12 maanden zijn volle loon, geduren-
de de daaropvolgende 6 maanden gedeelte van zijn loon en geduren-
de de daaropvolgende 6 maanden de helft van zijn loon, met dien ver-
stande, dat het loon niet langer wordt uitbetaald dan tot de dag waar-
op de werknemer 65 jaar wordt, tenzij hij bij de aanvang van de ver-
hindering reeds de leeftijd van 64 jaar had bereikt, in welk geval het
loon wordt uitbetaald tot uiterlijk een jaar na de aanvang van de ver-
hindering.
2. Op een uitkering ingevolge het eerste lid wordt hetgeen de werknemer
terzake van de ziekte of het ongeval krachtens een wettelijke verze-
kering of een onverplicht door de gemeente gesloten verzekering ont-
vangt, in mindering gebracht, alsmede hetgeen de betrokkene aan pen-
sioen op grond van zijn pensionering ingevolge de Pensioenwet 1922
(S. 240) en/of aan ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouder-
domswet ontvangt.
3. Degene, die gedurende tenminste 2 maanden op arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht volgens de bepalingen van deze verordening in
dienst is geweest, en binnen een maand na de beëindiging van voor-
noemde overeenkomst werkloos zijnde door ziekte of ongeval verhin-
derd wordt arbeid te verrichten, wordt voor de toepassing van het be-
paalde in de voorgaande leden, gedurende zijn ziekte, doch uiterlijk
tot een jaar na de aanvang der verhindering geacht in dienst te zijn.
4. Indien en zodra de dienstbetrekking is beëindigd wegens een dringende
reden als bedoeld in artikel 1639p van het Burgerlijk Wetboek, vindt
het bepaalde in het eerste en derde lid slechts toepassing tot een zo-
danig bedrag als de gewezen werknemer zou toekomen krachtens de
Ziektewet, indien hij daaraan recht op uitkering kon ontlenen.
5. Het bepaalde in dit artikel geldt slechts met dien verstande, dat aan
de werknemer of gewezen werknemer over de tijd, dat hij wegens ziek-
te of ongeval verhinderd is arbeid te verrichten, uit hoofde zijner dienst-
betrekking, daaronder begrepen haar beëindiging, nimmer meer wordt
ultbetaald dan wanneer hij over dezelfde tijd zijn arbeid zou hebben
verricht.
6. Over volle kalenderweken, waarover krachtens dit artikel uitkering
wordt ontvangen, wordt de premie ter zake van de verzekering van de
werknemer of gewezen werknemer ingevolge de Invaliditeitswet be-
taald op de wijze als aangegeven in artikel 226, eerste lid dier wet in
de gevallen, dat deze premie door het orgaan der verzekering ingevolge
de Ziektewet zou worden betaald, indien de werknemer of gewezen
werknemer krachtens de Ziektewet uitkering zou ontvangen.
Artikel 20.
Met verhindering om arbeid te verrichten wegens ziekte wordt ten aan-
zien van de gehuwde vrouwelijke werknemer, met overeenkomstige toe-
passing van artikel 43 van het Algemeen Ambtenarenreglement, gelijk
gesteld verhindering wegens zwangerschap of bevalling.