60
2e afd.
28 aprll 1960.
a. op de door burgemeester en wethouders aan te geven wijze aan-
toont, dat hij:
1. een van zijn spaarrekening opgenomen bedrag heeft aangewend
ter verwerving van een of meer van de in de „Premiespaarrege-
ling Rijksambtenaren" vermelde bestedingsobjecten;
2. periodieke betalingen heeft verricht ter verwerving van een of
meer der onder 1 bedoelde bestedingsobjecten, met dien verstan-
de, dat terzake van bedoelde betalingen ten hoogste eenmaal per
jaar een premie-aanvrage kan worden ingediend
b. ontslagen is met recht op dadelijk ingaand pensioen, een pensioen
krachtens de Algemene Ouderdomswet daaronder begrepen, voor
zover het tegoed op zijn spaarrekening ten minste een jaar on-
onderbroken op die rekening heeft gestaan en op de spaarpremie
niet reeds uit anderen hoofde aanspraak bestaat en, voor zover de
ambtenaar niet ontslagen is in verband met of na het bereiken van
de 65-jarige leeftijd, mits de ambtenaar niet binnen 2 maanden na
bedoeld ontslag in overheidsdienst is herplaatst;
c. ontslagen is met recht op wachtgeld of een uitkering, voor zover
op de spaarpremie niet reeds uit anderen hoofde aanspraak bestaat
en mits de ambtenaar niet binnen 2 maanden na bedoeld ontslag
in overheidsdienst is herplaatst of het in artikel 8 vermelde verlan-
gen heeft te kennen gegeven;
d. is overleden.
3. De spaarpremie bedraagt:
a. 25 van het van de spaarrekening opgenomen of daarop aanwezige
bedrag dan wel, in het geval, genoemd in het vorige lid onder a,
2e, van het uitgegeven bedrag, indien op het tijdstip waarop de
aanspraak op de spaarpremie ontstaat de pensioensgrondslag van de
ambtenaar f 7.200,of minder bedraagt, dan wel, indien zijn pen-
sioensgrondslag na zijn toetreding tot de spaarregeling meer dan
7.200,^- is komen te bedragen, sinds het einde van het jaar,waarin
die overschrijding plaats vond, niet meer dan 4 jaar zijn verstreken;
b. in de overige gevallen, 15 van het van de spaarrekening opgeno-
men of daarop aanwezige bedrag, dan wel, in het geval, genoemd in
het vorige lid onder a, 2e, van het uitgegeven bedrag;
een en ander voor zover over deze bedragen nog geen spaarpremie is
toegekend.
Artikel 7.
Indien de ambtenaar tevens een betrekking vervult bij een ander over-
heidslichaam, kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in de
artikelen 2, lid 1 én 6, lid 3, afwijken.
Artikel 8.
Indien de ambtenaar ontslag is verleend met recht op wachtgeld onder-
scheidenlijk een uitkering en hij het verlangen hiertoe uiterlijk op de dag
van zijn ontslag heeft te kennen gegeven, wordt hij geacht voor de toe-
passing van deze verordening gedurende het tijdvak, dat hij aanspraak
heeft op wachtgeld onderscheidenlijk een uitkering, doch niet langer dan
5 jaren, in dienst te zijn gebleven en de voor hem op het tijdstip van zijn
ontslag geldende pensioensgrondslag te hebben behouden.