29 september 1960.
272
Mevr. van der Meulen is het toch met deze gang van zaken niet eens.
Zij meent dat hierbij wel degelijk volgens de wet gehandeld moet wor-
den. De mogelijkheid bestond toch, dat bij een nieuwe oproep, die enige
maanden later dan de eerste zou zijn gedaan, zich meerdere goede krach-
ten hadden aangemeld en dan had de voordracht aangevuld kunnen wor-
den met een no. 2 en 3. Zolang de raad benoemt, vindt spreekster, dat,
wanneer het enigszins mogelijk is, alles volgens de wettelijke voorschrif-
ten moet gaan.
Wethouder Corver kan het bezwaar van mevr. van der Meulen wel be-
grijpen, maar aan de andere kant is het goed daarbij de praktisehe gang
van zaken in het oog te houden. Het is n.l. moeilijk om goede krachten
te krijgen. Burgemeester en wethouders waren dan ook bijzonder ver-
heugd, dat zij nu een goede hoofdleidster hadden. Om nu uit formele over-
wegingen de hele procedure nog een keer te gaan herhalen, alleen om
een no. 2 en 3 op de voordracht te kunnen plaatsen, is toch wel een beetje
overdreven. Spreker heeft er het land aan om namen van kandidaten op
de voordracht te plaatsen die hij toch eigenlijk liever niet benoemd zou
willen zien. Dat is juist het vervelende bij al deze benoemingen, dat het
telkens voorkomt, dat één sollicitant benoembaar is en de anderen eigen-
lijk minder of niét voor een benoeming in aanmerking komen. Spreker
zou dus de raad willen adviseren om, zij het dan dat deze voordracht mis-
schien niet helemaal aan de wettelijke voorschriften voldoet, toch met de-
ze voordracht akkoord te willen gaan.
Mevr. van der Meulen zou graag willen, dat in het vervolg met haar
opmerking rekening wordt gehouden.
Wethouder Corver merkt op, dat het hier een uitzonderlijke omstandig-
heid betreft, die misschien nooit meer voorkomt.
De heer Verkouw kan in de praktische oplossing van de wethouder wel
inkomen. De wet spreekt echter van een voordracht, waarbij de raad dus
niet zomaar een andere candidaat naar voren kan brengen. Die moet op
de voordracht staan, maar de raad heeft hier geen keus meer, want bur-
gemeester en wethouders hebben in deze de dienst al uitgemaakt door te
zeggen: dit is onze candidaat. De raad kan nu niet anders doen dan deze
candidaat benoemen. Spreker gelooft wel, dat het een goede candidaat is
en hij zal er zijn stem wel aan geven, maar hier is toch iets mis.
De heer Zegwaart zegt, dat, hoewel het betoog van de wethouder hem
wel aanspreekt, er toch altijd nog goed, beter en best is. Het zou niet on-
mogelijk zijn geweest, dat er bij een voigende oproep misschien nog wel
1 of 2 goede candidaten zich zouden hebben aangemeld die misschien nog
beter waren dan de darne die nu op de voordracht staat. Om die reden
zou spreker het niet zo gek hebben gevonden als er toch nog een oproep
was gedaan. Hij zal zich nu niet tegen de gang van zaken verzetten, maar
gelooft wel, dat de bezwaren in overweging kunnen worden genomen.
Mr. Rutgers gelooft, dat hier 2 zaken door elkaar worden gehaald.
Hij meent n.l., dat er verschil moet worden gemaakt tussen het doen van
een oproep en een voordracht met meerdere namen. Spreker gelooft niet,
dat de kleuteronderwijswet burgemeester en wethouders verplicht om
voor elke vakature ook weer een nieuwe oproep te doen. Nu burgemeester
en wethouders zeggen dat deze juffrouw zo uitzonderlijk goed is, zou een
nieuwe oproep alleen maar tijdverlies hebben betekend, met als enig re-
sultaat een paar namen van candidaten die ongetwijfeld minder zouden
zijn geweest dan no. 1. De voordracht moet zo mogelijk 3 candidaten be-
vatten, maar zoals de zaak nu ligt lijkt dit spreker niet nodig.
De heer Schuitenmaker: „Het betere is vaak de vijand van het goede.
Als men het goede heeft moet men dat houden."