26 januari 1961.
opgeleide beroepssaboteurs wel zorgen. Gaan de heer Verkouw en de zij-
nen dan ook proberen op de barricaden te staan of met een fakkel bijvoor-
beeld de Bijenkorf in brand te steken? Natuurlijk overdrijf ik, ik weet
dat wel, maar tochDie gift van het N.V.V. was symptomatiseh en
laat men mij nu niet zeggen, dat dit geld dient om de gezinnen van de
stakers te helpen! Als een staking algemeen is, heeft ze de neiging om in
een opstand om te slaan, dan worden het verkeer en de distributie van
levensmiddelen onmogelijk gemaakt, om van het ontstaan van epidemieën
vanwege de gestaakte afvoer van afval niet te spreken (stel je voor, dat
het eens zomer zou zijn geweest!) en dan is er met geld ook niets meer
te koop voor de gezinnen van ae stakers.
Dit alles smaakt mij niet. Ook in een klein lichaam als de Heemsteedse
gemeenteraad moet men eens de kans hebben deze dingen te zeggen. U
weet, ik heb hier Chantecler al eens geciteerd: „Ik kraai maar voor mijn
dal in de hoop, dat andere hanen in andere dalen mijn gekraai zullen over-
nemen".
Laat ons nu de toestand van de Nederlandse economie eens onder de
loupe nemen. Het afgelopen jaar heeft over vrijwel het gehele vlak een
toeneming van de productie te zien gegeven. Zowel de invoer als de uit-
voer zijn toegenomen. U weet, dat wij steeds een invoeroverschot hebben;
wij voeren meer in dan wij uitvoeren, hetgeen zijn oorzaak vindt in de
omstandigheid, dat wij zowel voor de eigen fabricage van kapitaals-
goederen als voor de invoer van grondstoffen voor een groot deel zijn
aangewezen op het buitenland. Het overgrote deel van onze machines
kopen wij in het buitenland.
De vermeerdering van de uitvoer van producten heeft geen gelijke tred
gehouden met de invoer van grondstoffen en kapitaalsgoederen. Het dek-
kingspercentage van de invoer door onze uitvoer is in geld gemeten afge-
nomen en onze handelsbalans ziet er onvoordelig uit, mede ook doordat
de uitgaven voor defensie slechts voor een deel in eigen land besteed kon-
den worden en wij door de invoer van krijgsmateriaal onze handelsbalans
dus verslechteren.
Onze betalingsbalans is echter niet onbevredigend. Het rijk is er zelfs
toe kunnen overgaan om een nog niet vervallen deel van een grote Duitse
lening voortijdig terug te betalen. Dat spaart voor de toekomst te betalen
rente, hetgeen op volgende betalingsbalansen en op toekomstige rijksbe-
grotingen zijn gunstige invloed kan hebben.
Het welvaartspeil van onze bevolking is in het afgelopen jaar weer ge-
stegen en de belastingen hebben een grotere opbrengst gehad dan was
geraamd. Het nationale inkomen in totaal was in realiter groter dan ooit.
Internationaal meent men te mogen aannemen, dat er gedurende een
groot deel van 1961 nog geen teruggang zal zijn te bespeuren in de wel-
vaart. Dat wil dus zeggen, dat wij niet alleen voor onze gehele bevolking,
op een zeer gering percentage na, in het komende jaar een volledige dag-
taak zullen hebben, maar dat er, om nu eens een Marxistische term te ge-
bruiken, meerwaarde geproduceerd zal worden. Er is inderdaad wel enig
gevaar voor overbesteding. Die zal niet slechts op consumptief terrein lig-
gen, maar die zal ook liggen op het gebied van de investeringen.
Ik geloof (maar dat is mijn persoonlijke mening), dat de centrale over-
heid bij het beoordelen van een eventuele overbesteding, in 1961 er rekening
mee zal dienen te houden, dat het Nederlandse bedrijfsleven zich bij zijn
investeringen moet richten op de toestanden in een komende Euromarkt,
m.a.w. dat ze het bedrijfsleven gelegenheid moet geven zich met zijn appa-
ratuur reeds voor te bereiden op de meest rationele productie. Wil Neder-
land zijn positie in een Euromarkt (dus te midden van een practisch onge-
breidelde concurrentie) behouden, dan moet het beschikken over de beste
apparatuur, die in de gegeven omstandigheid denkbaar is. Alleen dan is