18
26 januari 1961.
öök voor do toekomst werk voor iedereen in Nederland gewaarborgd. Ais
er dus iets beperkt zal dienen te worden dan is het de overbesteding in de
consumptieve sector. Oaartoe heeft de regering reeds stappen genomen
°P gebied van de jeugdspaarregeling, terwijl andere maatregelen ter
bevordering van het sparen in de particuliere sector in voorbereiding zijn.
Een tweede bestedingsbeperking oude stijl zou fatale gevolgen kunnen
hebben voor de onmiddellijke welvaart in ons land, dat het enige land is,
waarin de maatregel van „bestedingsbeperking" de eerste maal is geno-
men. Andere landen hebben met geheel andere maatregelen eenzelfde re-
sultaat bereikt. Daar is niet een toeneming van de werkloosheid, een af-
name van de welvaart, of een sterk dalende productiviteit opgetréden, die
natuurlijk na enige tijd hun effect op de overheids-financiën niet zoûden
missen, om niet te spreken van het effect op onze positie op de Euro-
markt, wanneer zo'n bestedingsbeperking weer zou optreden.
Er is juist mededeling gedaan van het verschijnen van een rapport van
de in 1957 door minister Van der Kieft ingestelde Commissie Herziening
Comptabiliteitswet. Een nauwkeurige bestudering van dit rapport zal wel-
licht aanleiding geven tot voorstellen, die zullen leiden tot reorganisatie
van de comptabiliteit der gemeentefinanciën, naast de aanbevelingen van
de bovenbedoelde commissie tot reorganisatie van de rijksfinanciën. De
indeling in een gewone dienst en een buitengewone of kapitaaldienst wordt
in dit rapport verworpen; een andere indeling wordt voorgestaan. Heeft
dit straks een doorwerkende invloed op de comptabiliteit der gemeenten,
dan zien wij op andere wijze tegen het saldo der gemeentebegroting zoals
dat thans wordt getoond, aan.
Deze laatste zinsnede brengt mij tot het bespreken van de gemeentebe-
groting. Ik mag dan wel beginnen met de nota over het subsidiebeleid.
Ik heb behoord tot die leden, die de nota inzake het subsidiebeleid zeer be-
wonderden. Ik heb bij de bespreking daarvan in de commissies en in de
afdelingen wêl gezegd, dat men zich wel moest bedenken, dat alle Theorie
grau ist en dat enige souplesse bij de handhaving der gestelde normen toch
wel gewenst was. Uw college geeft voorts in die nota zelf toe, dat objectie-
ve, voor alle gevallen geldende, normen niet te vinden zijn en dat er naar
gestreefd is zoveel mogelijk een bepaalde lijn in de vaststelling van de
subsidiebedragen te trekken.
Er zijn toen in de afdelingen over onderscheidene subsidies door ver-
schillende leden bedenkingen gemaakt en wanneer ik nu de memorie van
antwoord op de verschillende plaatsen, waarbij dit gebeurde, lees, kan ik
mij niet aan de indruk onttrekken, dat burgemeester en wethouders, on-
danks het feit, dat daarvan tijdens commissie- en afdelingsvergaderingen
niets bleek, eenvoudigweg voet bij stuk houden en niet bereid zijn van de
graue Theorie af te wijken, alhoewel er toch plaatsen in de subsidienota
zijn aan te wijzen, waarin men voor bepaalde subsidies beslist van een
foutieve praemisse is uitgegaan.
Dat stelt mij teleur. Ik had naar aanleiding van de stemming bij die
commissie- en afdelingsvergaderingen een meer coulante houding van
burgemeester en wethouders verwacht. Wat toch blijkt nu het geval te
zijn: Deze subsidienota is niet gemaakt om naar een objectieve norm bij
de subsidiëring te zoeken, neen, het doel blijkt te zijn geweest op de sub-
sidies te bezuinigen en daarvoor een plausibele modus te zoeken en dat in
een tijd, waarin verschillende verenigingen toch voor een deel wel op de
gemeentesubsidie zijn aangewezen en meerdere activiteiten in het subsidie-
beleid zijn betrokken. Ik hoop in tweede instantie de opmerkingen die
daarover door de heer Rutgers zijn gemaakt, te bespreken. Het streven
naar bezuiniging moge lofwaardig schijnen, het mag niet het „Deitmotiv"
bij de vaststelling van het subsidiebeleid zijn.
In dit verband moge ik er op wijzen, dat het staatje op blz. 6 van de