4
26 januari 1961.
nota tot uiting wilien brengen de waarheid, die Huizinga destijds alsvolgt
omschreven heeft: ,,Een cultuur kan hoog heten, al brengt zij geen tech-
niek of geen beeldhouwkunst voort, maar niet, als zij de barmhartigheid
mist".
Het heeft het college en mij veel voldoening geschonken, dat, blijkens
het voorlopig verslag, de algemene lijnen van het ontwikkeide subsidiebe-
leid bij U waardering en instemming hebben gevonden. Ongetwijfeld zul-
len er verschillen van mening zijn en wellicht ook blijven, over bepaalde
subsidiemethoden en vooral over de hoogte van bepaalde bedragen. Zonder
op de debatten daarover vooruit te willen lopen, wil ik toch graag nog even
met nadruk naar voren brengen, dat bij de discussies steeds voor ogen zal
moeten staan het bijzonder karakter van de overheid. De overheid kan
ên mag namelijk geen lïefdadigheid bewijzen, door met milde hand, overal
waar haar goede hart zou willen, rijkelijk uit te delen. De overheid dient
daarentegen, en dät is haar typische overheidsfunctie, de rechtvaardigheid
te betrachten, de verdelende rechtvaardigheid. Zij moet altijd afwegen:
algemene tegenover bijzondere belangen, financiële tegen ideële aspecten,
de materiële verzorging van elk onderdeel van de gemeentelijke huishou-
ding tegen de belangenbehartiging van ingezetenen en belangengroeperin-
gen. Elke daad kan elders, uit rechtvaardigheidsoverwegingen, consequen-
ties hebben. Dit afwegen van belangen en consequenties op grond van een
billijke rechtsbedeling is een van de hoofdoorzaken, waardoor de overheid
veelal langzamer kan beslissen, moet beslissen dan men in de zakenwereld
gewend is. Deze overwegingen hebben het college doen besluiten voorlopig
geen verdergaande voorstellen te doen dan het gedaan heeft.
Er zal van de overheid, ook van ons allen als gemeentebestuur nog veel
initiatief worden gevraagd om de maatschappij zo „leefbaar" mogelijk
te maken. De bevolking in het westen groeit nog steeds in snel tempo,
het verkeer wordt voortdurend intensiever, de algemene vrije zaterdag
staat, zoals ik straks zei, voor de deur.
Dames en Heren, bij een enkele consequentie van deze ontwikkeling wil
ik even stil staan, en wel bij de vergroting van de reereatiebehoefte. In het
reeds enige tijd geleden verschenen rapport van de Werkcommissie Westen
des Lands en in de onlangs gepubliceerde Nota inzake de ruimtelijke or-
dening in Nederland wordt daaraan ook grote aandacht besteed. Het is
opvallend, dat daarbij aan gemeenten als de onze niet een bepaalde functie
wordt toegedacht ais opvang-gemeente. Met name het openstellen van bui-
tenplaatsen wordt kennelijk niet als middel voor de oplossing van het
grote recreatieprobleem van de randstad Holland gezien. Daarvoor ko-
men slechts grotere eenheden in aanmerking. Wel voor een kleiner ge-
bied, voor Zuid-Kennemerland, heeft de gemeente een functie. En met een
zekere voldoening mag ik er van gewagen, dat Heemstede deze functie in
ruime mate vervult. In bovengenoemde rapporten is berekend, dat voor
sport en spel 5 m2 per inwoner beschikbaar moet zijn. Voor onze gemeente
komt dit thans neer op 13 h.a.Heemstede bezit momenteel echter reeds
25 h.a. aan sportvelden, tennisbanen en speeltuinen, zodat er op dit punt
zeker reden tot tevredenheid is. Wel zal de inventaris van speelvelden en
-tuinen nog veel aandacht verdienen om het spelelement, van zo grote cul-
turele en sociale betekenis, in onze gemeentelijke samenleving- zijn plaats
te laten behouden.
Daarnaast verdienen onze buitenplaatsen onze aandacht, de buitenplaat-
sen die het uitwendig karakter van onze gemeente in zo sterke mate be-
palen. Dit wordt reeds duidelijk, wanneer ik er op wijs, dat 25 van onze
gemeente buitenplaats is, waarvan een derde deel, of 80 h.a. voor het pu-
bliek is opengesteld. De rol, die Groenendaal speelt in het geheel der re-
creatiemogelijkheden, zelfs voor mensen ult de wijde omtrek, is ons allen
bekend en is moeilijk te overschatten.
Maar ook in ander opzicht zijn de buitenplaatsen van grote betekenis.