26 januarl 1961.
5
Wie uit de veelai voortreffelijke publikaties van de Vereniging Oud Heem-
stede-Bennebroek heeft kennis genomen van de historie van deze plaatsen,
van de rol die zij soms eeuwenlang in het maatschappelijk, cultureel en
diplomatiek verkeer hebben gespeeld, moet ongetwijfeld onde'r de bekoring
zijn gekomen van de omgeving, waarin hij woont. Hij heeft dan niet slechts
enige romantische ogenblikken beleefd, maar ook voeling gehad met de
cultuur van het verleden, waardoor het heden beter wordt begrepen en
doorzien.
T°ch is het niet in de eerste plaats een gevoel van piëteit en waardering
voor het verleden die Uw aandacht voor onze buitenplaatsen noodzakelijk
maakt, maar Uw zorg voor de toekomst. De steeds verder schrijdende ur-
banisatie van het westen des lands, het verrijzen van flatsteden, die, hoe
voortreffelijk soms ook aangelegd, toch leiden tot een uniformering en ka-
nalisering van woon- en leefwijze, maakt het behoud van gemeenten als de
onze, met haar open, rustiek en landschappelijk karakter, tot een levens-
noodzaak.
Het is dan ook, naar ik meen, tegen deze achtergrond dat U enige jaren
geleden besloten hebt bij de vaststelling van het gemeentelijk uitbreidings-
plan-in-hoofdzaak de bestemming van de buitenplaatsen als buitenplaats
te handhaven en vast te leggen. Daarbij hebt gij toen getoond een open
oog te hebben voor de beperkingen, die daarmee werden opgelegd aan de
toenmalige eigenaren en hebt gij de mogelijkheid opengelaten voor een
zekere uitbreiding van bebouwing, mits het landschappelijk karakter van
de buitenplaatsen niet werd aangetast.
Dames en Heren, U wacht dit jaar weer een grote taak. De begroting
ligt voor U. Ook de grote verlanglijst van noodzakelijke kapitaalswerken.
Een vernieuwd raadhuis, een nieuw politiebureau, een betere huisvesting
vpor de bedrijven, de smidsen van ons voortreffelijk ambtenarenkorps,
dat ik met dank voor het vele goede werk in 1960 hier graag wil noemen,
zijn hard, zeer hard nodig. En zou ik, waar ik zozeer over de recreatié
gesproken heb, over de nieuwe zwemvijvers mogen zwijgen? In de loop
van dit jaar zullen U de plannen zijn ingediend naar ik hoop reeds
die voorstellen kunnen worden gedaan, die de realisering van deze' voor-
genomen werken een stap naderbij zullen brengen.
Graag wil ik mij nog even richten tot de pers en mijn dank uitspreken
voor de medewerking, die het gemeentebestuur in het afgelopen jaar steeds
bij zo vele gelegenheden van haar zijde heeft ondervonden. Ik spreek de
wens uit, dat deze prettige medewerking ook in het nieuwe jaar bestendigd
zal blijven. Men duide het mij evenwel niet euvel, dat ik hier ook een en-
kel woord van kritiek laat horen, en wel over de' verslagen van onze ge-
meenteraadsvergaderingen. Soms tref ik in een of andere krant een ver-
slag aan, waarvan opschrift of inhoud doet denken aan een verzwakking
van het oordeel of aan een daling van de kritische behoefte van de ver-
slaggever, om deze woorden van Huizinga nog eens te noemen. Ik roep U
daarom op, U in Uw voorlichtende arbeid voortdurend voor ogen te stel-
len het doel dat ook het gemeentebestuur tracht te dienen en dat ik in
mijn rede zojuist nog weer voor U allen heb getekend.
Dames en Heren, U wacht een moeilijke taak in een verwarde wereld.
Ik wil daarom besluiten met het woord van de psalmdichter„Mijn God,
Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest, en de hemel is het werk Uwer
handen; die zullen vergaan; Gij verwisselt ze als een gewaad en zij ver-
dwijnen maar Gij blijft dezelfde, aan Uw jaren komt geen einde". Dat
woord doet ons de relativiteit van het leven zien en leert ons afhankelijk-
heid, maar het geeft ook rust en zekerheid aan ons bestaan en aan ons
werk.
Mogen deze afhankelijkheid en zekerheid Uw arbeid voor samenleving
en cultuur in het komende jaar begeleiden.