27 januari 1961.
93
verslag over de begroting van 1959, een enquête onder de boven-65-jarigen
werd toegezegd en dat, na enige discussie in de raadsvergadering van 7 jan.
1960, mede op grond van deze toezegging een motie werd aan-
genomen waarin burgemeester en wethouders werd verzocht deze enquête
te houden en dat nog in de vergadering van 30 juni 1960 toen er dus
reeds lang sprake was van een stichting in oprichting voor een bejaarden-
huis op algemene grondslag de wethouder op een vraag van mevr.
Vriesendorp naar deze enquête antwoordde: ,,eerlang zullen de resultaten
van deze enquête worden bekend gemaakt." Dit ,,eerlang" heeft reeds héél
lang geduurd en is, zoals uit de memorie van antwoord blijkt, nu op Sint
Juttemis gesteld.
Deze gang van zaken lijkt spreekster in het particuliere leven nog te
excuseren. Hoe dikwijls komt het niet voor dat men een brief moet be-
antwoorden en daar maar niet de tijd voor kan vinden. Nadat men, met
knagend geweten, het antwoord steeds weer heeft uitgesteld, blijkt plotse-
ling de situatie zo gewijzigd te zijn, dat een antwoord op de brief z'n zin
verloren heeft. De brief hoeft dus niet meer geschreven te worden en het
geweten kan ten onrechte overigens weer gerust zijn. In de privé-
sfeer lijkt spreekster dit niet een kwestie om veel woorden over vuil te
maken.
Heel anders ligt de zaak echter als het gaat om een verzoek van de
raad aan het college van burgemeester en wethouders. Het zijn toch een-
voudig de spelregels van de democratie, dat burgemeester en wethouders
uitvoeren wat de raad hun vraagt, ook wanneer het gaat om een zaak
waarvan zij het belang niet inzien.
Wanneer dan het college de overtuiging krijgt dat de situatie dusdamg
gewîjzigd is dat het verzoek van de raad geen zin meer heeft, dan is toch
de enig juiste wGg" deze, dat de betrokken wethouder zich tot de raad
wendt met het verzoek of deze zich nogmaals wil beraden op het tevoren
ingenomen standpunt.
De bedoeling van dit betoog is dus niet dat haar fractie wil aandrmgen
op het alsnog doen uitvoeren van de enquête onder de boven-65-jarigen,
want ook haar fractie is tot de overtuiging gekomen, dat een dergelijke
enquête onder de gegeven omstandigheden weinig zin meer heeft. Maar
wêl hoopt haar fractie, dat een gang van zaken als hier geschetst, geen
precedent zal vormen voor de moties die deze raad in de toekomst zal
aanvaarden en bovenal, dat het college zijn onontbeerlijke steun niet zal
onthouden aan alle pogingen die zullen worden gedaan om het moeilijke
en zorgelijke bejaardenprobleem op te lossen.
Wethouder Mr. van Wijk wil direct toegeven, dat de gang van zaken
met betrekking tot deze tot op heden niet gehouden enquête, niet bepaald
fraai is geweest. Toch heeft bij het college nooit de mening bestaan om
niet uit te voeren wat de raad op een gegeven ogenblik wenste. Het is wel
zo geweest, dat de eerste informaties, die kort na het aannemen van de
motie hebben plaats gevonden, als een koude douche op het college _werk-
ten omdat degenen die meer of min waren aangewezen om deze enquête uit
te voeren, op grond van hun ervaring daar al zeer afwijzend tegenover
stonden. De bron waar spreker is geweest kent mevr. Cohen ook wel. Zij
heeft daar eigenlijk precies hetzelfde gehoord. Ook van haar kant is er
toen niet verder op het houden van de enquête aangedrongen, omdat zij
toch ook wel ging begrijpen, dat het houden daarvan eigenlijk ontzettend
weinig zin had. Immers, wanneer men de resultaten nagaat van de en-
quétes die in Noordholland zijn gehouden, dan heeft men de uitslag van
een enquête voor Heemstede. Men mag de cijfers dan zelfs gunstiger uit-
leggen, want in Heemstede ligt de hele situatie gunstiger. Men mag dat
op gezag van de Stichting Maatschappelijk Werk Noordholland rustig aan-
nemen. Inderdaad was het de juiste weg geweest om dit de raad mede