27 januari 1961. 107 belangrijk is, dat een nieuwe wijk een verzorgde en goed onderhouden indruk maakt. Maar is men eenmaal met dit vraagstuk geconfronteerd, dan rijzen er toch meteen andere vragen. En de eerste daarvan is wel: hoe staan de bewoners zêlf tegenover het feit, dat zij geen baas zijn in eigen voortuin; dat zij zonder heg of hek overgeleverd zijn aan de nieuws- gierige blikken van buren en voorbijgangers Spreekster hoeft maar even te herinneren aan het proces, dat op het ogenblik in Nieuwer-Amstel wordt gevoerd door een meneer, die in zijn open tuintje wenste te zonnebaden en daartoe een rieten schuttinkje maakte, dat volgens het gemeentebestuur het stedebouwkundig aspect bederft! De nieuwe woonwijken, die volop licht en lucht verschaffen en een in- druk van ruimte scheppen, vertonen dus als nadelen ernstige inbreuken op het privé leven. Men woont in een huis, men heeft een voortuintje, maar het is z.g. passief groen; men mag er naar kijken, maar men mag er niet zijn lievelingsplanten inzetten. Het antwoord, dat spreekster gegeven werd door een van de mensen van de plantsoenendienst op de vraag of de mensen het nu wel zo plezierig vinden, dat de gemeente hun tuintje onderhoudt, gaf haar nog meer te denken. De mensen vinden het erg prettig, zei hijsoms als we 's zaterdags de rommel uit de tuintjes hebben opgeruimd, wijzen ze ons maandag al op nieuwe rommel, met de vraag of wij het maar weer weg willen halen! Wordt deze mentaliteit niet in de hand gewerkt wanneer men mensen een deel van de verantwoordelijkheid voor eigen huis en erf ontneemt? Is deze passieve, gemakzuchtige mentaliteit nu juist niet iets, dat in deze maatschappij tegengegaan moet worden, zéker ook door de overheid Zou daarom niet nog afgezien van het gebrek aan arbeidskrachten, de voorkeur moeten worden gegeven aan een of andere vorm van gemeen- schappelijk onderhoud, uit te voeren door de bewoners zelf en onder eigen verantwoordelijkheid Of zou men in de nieuw op te zetten wijken niet de eengezinswoningen zij spreekt niet over flatgebouwen een eigen tuintje kunnen geven, dat door een door de gemeente te planten en te onderhouden heg van het openbaar groen wordt afgescheiden, zoals aan- bevolen wordt in een preadvies van burgemeester en wethouders van Haar- lem van 25 oktober 1960 bij de behandeling van aanleg en onderhoud van gemeenschappelijk groen in nieuwe stadswijken? Deze bespiegelingen zijn niet meer dan gedachten van een leek, die door toevallige omstandigheden met een voor haar geheel nieuw vraagstuk in aanraking komt. Spreekster was dan ook bijzonder verheugd, toen zij, in ander verband, een uitspraak tegenkwam van een bij uitstek deskundige, nl. de chef van de afdeling stadsontwikkeling der gemeente Utrecht, ir. J. A. Verhoef, die het volgende heeft gezegd: „De rommel en de achtertuinen zijn ver- dwenen... Er rest de mens nu alleen nog maar gelukkig te zijn. Allemaal precies eender gelukkig en precies eender vrij. Dat is het schema. Ailes wordt precies geordend, alles is door ons, stedebouwers, precies uitgeknob- beld. Alle huizen zijn goed georiënteerd voor de toetreding van licht en lucht, overal kan het zonlicht komen, het is allemaal precies uitgestippeld en dus kunnen we allemaal even gelukkig zijn... Maar zijn wij nu ook werkelijk allemaal zo gelukkig?" En, na de constatering, dat wij, in vergelijking met wat achter ons ligt, inderdaad veel gelukkiger zijn geworden, gaat hij verder: ,,Maar één ding is verdwenen en dat is het eigen erfje! Het ideaal van zo velen, maar ook soms het schrikbeeld van hen, die het niet aan kunnen, en als het al geen schrikbeeld is voor hen zelf, dan toch voor hun buren." Ziehier dus in een notedop het probleem, waar het om gaat, gesteld door een deskundige in een betoog, dat hij hield over het onderwerp: Het per- manente volkstuincomplex in de stadsuitbreiding. De heer Scheer kan zich, nog afgezien van het liberale geluid, dat mevr.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1961 | | pagina 24