104
4e afd.
31 augustus 1961
10e WIJZIGING BOUW- EN WONINGVEROBDENING.
Aan de Raad,
I. In 1958 heeft de directeur-generaal der P.T.T. zich per circulaire tot
alle burgemeesters in ons land gewend met de mededeling, dat het
bestellen van poststukken in steeds sterkere mate wordt vertraagd
door de onvoldoende afmetingen van de brievengleuven en de brieven-
bussen in woningen en andere gebouwen. In verband daarmede liet ge-
noemde functionaris weten het op prijs te zullen stellen, indien de ge-
meentelijke bouwvoorschriften in overeenstemming werden gebracht
met de in zijn circulaire gegeven richtlijnen.
Dit verzoek heeft de Adviescommissie voor de unificatie en de toepas-
sing van gemeentelijke bouwverordeningen van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten aanleiding gegeven, in nauw overleg met de
Centrale Directie van de P.T.T. en het Nederlands Normalisatie Insti-
tuut, ten aanzien van de juiste reactie van de desbetreffende bouw-
voorschriften voorstellen te doen. Dit overleg heeft mede tot gevolg
gehad, dat genoemd instituut een norm voor de afmetingen en de in-
richting van brievengleuven en brievenbussen heeft vastgesteld, welke
in 1960 is gepubliceerd.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft de gemeentebesturen
in overweging gegeven te bevorderen, dat de bouwverordeningen over-
eenkomstig de voorstellen van de Adviescommissie worden gewijzigd.
Zulks zou niet alleen een kleine stap in de richting van de alom ge-
vraagde unificatie van de bouwvoorschriften betekenen, doch boven-
dien meebrengen, dat de (in hoofdzaak Nederlandse) industrie, welke
zich toelegt op de vervaardiging van brievengleufplaten en brievenbus-
sen voor gebouwen, meer dan tot nu toe standaardprodukten kan
leveren.
Met de zakelijke inhoud van de voorstellen kunnen wij ons geheel ver-
enigen. Tegen de redactie daarvan hebben wij evenwel enige juridische
bedenkingen. Wij hebben derhalve de desbetreffende bepalingen anders
en naar onze mening juister geredigeerd, zonder dat daardoor de be-
oogde landelijke unificatie in gevaar komt.
Wij stellen U daarom voor de artikelen 65 en 156 van de Bouw- en
Woningverordening overeenkomstig bijgevoegd ontwerp te wijzigen.
II. Meer en meer wordt door ons college als een gemis gevoeld het ont-
breken van een bepaling in de Bouw- en Woningverordening, krachtens
welke wij kunnen optreden tegen het blijven staan van krotten, die uit
een oogpUnt van welstand aanstoot geven.
Artikel Î46 van de verordening geeft ons de bevoegdheid ten aanzien
van een bouwvallig bouwwerk maatregelen te gelasten, welke in het
belang van de veiligheid nodig zijn. Levert een bouwval geen gevaar
voor de veiligheid op, dan kunnen wij het voortbestaan er van echter
niet beletten. Weliswaar kunnen wij op grond van artikel 145 de
eigenaar aanschrijven, wiens bouwwerk niet in voldoende toestand van
onderhoud verkeert, doch hem kan daarbij alleen worden gelast het
bouwwerk te brengen in voldoende toestand van onderhoud of in een
toestand, dat voldaan wordt aan de voorschriften, welke bij het bouwen
gegolden hebben. Veelal zullen de krotten stammen uit een tijd, waarin
bij het bouwen nog geen voorschriften golden, terwijl in verband met
de toestand van de krotten het voorschrijven van een voldoende toe-
stand van onderhoud moeilijk verdedigbaar is. Ook deze bepaling geeft
ons dus niet voldoende mogelijkheden tot optreden.
Wij stellen U daarom voor, overeenkomstig bijgevoegd ontwerp-be-
sluit, laatstgenoemd artikel aan te vullen met de in dat ontwerp opge-