15 december 1961 363 veel meer soorten zeep vervaardigt, die niet onder eenzelfde noemer zijn te brengen En hoe moet het wanneer diezelfde zeepfabriek nu eens wel diepte-investeringen doet en hoe moet men de ,,ruimte" berekenen, wan- neer het nu eens gaat over een fabriek, die een programma heeft van zeg 6 000 verschillende artikelen, die voorkomen in een van moment tot mo- ment wijzigende variatie? Ik kan U verzekeren, dat ook het Centraal Bureau voor de Statistiek met haar bewonderenswaardige mechamsche uitrusting op die vraag geen antwoord weet te geven. De „spelregels", zoals men dat vanwege het Ministerie van Economische Zaken meent te mogen noemen, zijn teveel op gemiddelden, op statistieken ingesteld, dan dat men hier van een bevredigende regeling zou kunnen spreken En dat doorziekt de gehele vaderlandse economie, door een teveel hier en een tekort ginds, waarbij er bij de werkgevers in deze arbeids- situatie geen sprake van is, dat ze niet winst willen delen of loon willen verhogen; dat willen ze nl. wel. Een andere niet geslaagde regeringsmaatregel îs de plotsehnge re- valuatie geweest. Ik moge hier verwijzen naar het nummer van Econo- misch Statistische Berichten van 6 december j.l„ waarin wordt aangetoond, dat de duitse revaluatie, waarvan onze revaluatie in hetzelfde week-emde een gevolg was, niet tot het beoogde doel of nauwelijks tot het beoogde doel heeft geleid. Er is daar, ik citeer hier, een vicieuze ontwikkeling van toenemende kosteninflatie en dalende productiviteit. Onze Minister van Economische Zaken verklaarde onlangs, dat een exacte meting van de invloed van de revaluatie op de conjunctuur nog niet mogelijk was. Wij hopen het beste, maar vrezen het ergste, vooral als wij het laatste jaarverslag van de Hollandsche Bank Ume lezen, welk verslag naast dat van De Twentsche Bank en de voortreffehjke kwartaal- overzichten van de Amsterdamsche Bank door helderheid van betoog en illustrerende grafieken pleegt uit te munten. Het is naar mijn opvatting werkelijk nodig om tegen de achtergrond van het regeringsbeleid, waarop ik, met waardering van het vele goede, dat de regering van ons land voor de gemeenschap doet, het gewaagd neb enige kanttekeningen te plaatsen, die uiteraard slechts een deel van dat beleid omvatten, het gemeentelijke beleid te bezien. Ik behoor niet tot de leden, die met stomme verbazing, îk wil met zeggen geslagen, maar ik zeg met stomme verbazing verheugd zijn geweest dat de financiële toestand van de gemeente Heemstede zo gezond blijkt te zijn, als ze thans aan ons wordt voorgeschoteld. In de afgelopen jaren heb ik steeds weer betoogd, dat de toestand niet zo ernstig was als men meende, doordat de nieuwe wet op de financiele verhouding tussen Rijk en Gemeenten enerzijds en de werkmg van de wet van 14 april 1960, staatsbl. 160, betreffende de uitkeringen aan an- dere gemeenten in verband met de kosten van voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs anderzijds, soelaas zou bieden. Dat er soelaas zou komen door de nieuwe wet op de financiele verhou- ding stond reeds vast al mag dezerzijds worden erkend, dat de verhoging der norm- en schaalbedragen nog niet kon worden ingecaiculeerd. Had men met dit soelaas in beperkte mate reeds rekening gehouden, dan zou een zo somber geluid als bij de begroting 1961 van Uw college werd ver- nomen, waarvan een onmiddellijk gevolg is geweest, dat maatregelen die voor onderdelen dier begroting aan de uitga,venzijde genomen hadden kun- nen worden in het jaar 1961, niet genomen zijn, niet gehoord zijn. Ook staat voor mij niet vast waarom toen, hoewel de wet van 14 aprii 1960 over de onderwijsbijdragen nog niet in werking was getreden, met de o-unstige gevolgen daarvan niet wel reeds rekening had kunnen worden gehouden. Er is mij niet bekend of toen door regeringsvoorschriften daar nog geen rekening mee mocht worden gehouden. Ik zal dat nog gaarne vernemen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1961 | | pagina 11