15 december 1961
355
vullen een belangrijk gedeelte van de verkregen ruimte en in de komende
jaren zullen naast het nauwkeurig onderhoudswerk als vanzelf aanvullende
voorzieningen nodig blijken. De prijzen van dit alles gaan nog wel omhoog
en daartegenover zullen de uitkeringen uit het gemeentefonds na 1964 vrij
stabiel zijn. Vrijwillig sparen en dat mogen wij de eerste jaren, totdat
de reserves weer wat zijn aangevuld, best doen is niet eenvoudig. Het
viel mij op, dat aanvankelijk ondanks een reeds sterk verhoogde algemene
uitkering Uw college slechts tot een sluitende begroting is gekomen, met
andere woorden: ondanks een verhoging van inkomsten met 600.000,
kon Uw college geen cent overhouden. Slechts omdat nadien nog een extra
douceurtje van 200.000,los kwam, is er nu een overschot op de be-
groting. Ik duid burgemeester en wethouders deze gang van zaken niet
euvel, maar meen er wel mee te hebben aangetoond, dat een voorzichtig
beleid niet zo eenvoudig is en niet zo vanzelfsprekend als burgemeester en
wethouders in de memorie van antwoord onder punt 1 doen voorkomen.
Op grond van het hiervoor gezegde onthoudt onze fractie zich van het
indienen van een lijst met spiksplinternieuwe verlangens; dit zou wel een
aardige en mede gezien de komende verkiezingen aanlokkelijke bezig-
heid zijn, maar wij achten dit niet verantwoord, vooral niet nu er nog een
heel lijstje onvervulde verlangens ook na deze Sint Nicolaastijd is
overgebleven.
In de tweede plaats moeten wij vooral de innerlijke waarde van hetgeen
de Financiële Verhoudingswet 1960 ons heeft gebracht niet overschatten.
Goed, wij krijgen een heleboel meer geld uit Den Haag, en daar zijn wij erg
dankbaar voor. Maar krijgen wij in gelijke mate daarmede een stuk van
onze onafhankelijkheid terug? Ik geloof er niets van. De gemeenten zijn
als jonge mannen, die zo graag wat onder het vaderlijk gezag uit willen en
die nu na lang gebedel om meer vrijheid verhoging van zakgeld
hebben gekregen. Door de jaren heen is ook in deze raad gepleit voor een
grotere zelfstandigheid der gemeenten, voor herstel van de autonomie,
voor meer decentralisatie. Ik haal b.v. aan wat mijn voorganger, Mr.
Zeelenberg, bij zijn algemene beschouwing van de begroting 1958 zei:
„Wat die zelfstandigheid van de gemeenten mede bedreigt, is de
gang van zaken op het stuk van de gemeentelijke financiën. Werke-
lijke zelfstandigheid kan slechts daar bestaan, waar eigen verant-
woordelijkheid wordt gedragen. En nergens komt de verantwoorde-
lijkheid zo tot haar recht, als waar men datgene, wat men doet, ook
zelf moet betalen. Daarom is het bezit van een eigen belasting-
gebied voor de gemeentelijke zelfstandigheid van het grootste be-
lang. De gemeenten zien echter, terwijl haar uitgaven stijgen, het
belastinggebied steeds verder ingekrompen. Zij moeten haar uit-
gaven voor het grootste deel financieren met middelen, die haar door
de centrale overheid ter beschikking worden gesteld."
Natuurlijk geeft de Financiële Verhoudingswet ons iets meer mogelijk-
heden om ons zelf te zijn en bovendien leven wij momenteel in een bijzonder
gunstige tijd wat betreft de mogelijkheid om geld van de vrije kapitaai-
markt te betrekken. Maar dit laatste kan ieder moment weer veranderen
en het feit, dat wij van hogerhand meer geld toegeschoven krijgen, be-
tekent nog allerminst, dat de vrijheid om dit geld te besteden ons nu öök
is geschonken. Wij allen kennen de banden, welke de gemeenten nog wor-
den aangelegd ten dele ook nog moeten worden aangelegd en voor het
slaken van deze banden, zodra dit maar enigszins mogelijk is, zullen wij
onze stem blijven verheffen, hoe hoog de uitkering uit het gemeentefonds
ook moge worden! Daarvoor zijn wij liberaal.
Het beleid van Uw college heeft in algemene zin de instemming van
onze fractie. Naar onze indruk is er in dit beleid in het jaar 1961 ook meer