75
4e afd.
28 juni 1962.
verbonden, niet strekken ter bescherming van de belangen, welke
deze verordening beoogt te beschermen.
2. Het beroep dient te worden ingesteld binnen veertien dagen na de dag
waarop de voorwaardelijke vergunning of de in artikel 4 bedoelde mede-
deling aan aanvrager is verzonden.
3. Burgemeester en wethouders geven van het besluit van de gemeente-
raad onverwijld kennis aan hem, die het beroep heeft ingesteld.
4. Indien de raad in beroep al dan niet voorwaardelijk een vergunning
verleent, geldt deze voor een door burgemeester en wethouders verleen-
de vergunning.
Artikel 6.
1. De vergunning wordt geweigerd, indien de benzinepomp zodanig zou
worden geplaatst, dat
a. gevaar kan ontstaan voor de vrijheid of veiligheid van het verkeer,
met dien verstande, dat deze weigeringsgrond niet geldt indien de
Verkeerswet tegen lintbebouwing of het Rijkswegenreglement van
toepassing is;
b. deze een ontsierende werking zal hebben in de omgeving;
c. hinder kan worden verwacht in verband met de nabijheid van ker-
ken, scholen, rusthuizen en dergelijke gebouwen.
2. Gevaar voor de vrijheid of veiligheid van het verkeer, als bedoeld in
het eerste lid, zal onder andere in het algemeen aanwezig worden ge-
acht, indien de benzinepomp zou worden geplaatst:
a. op een afstand, minder dan 100 m van een reeds aanwezige benzine-
pomp op of aan de weg, gemeten in de as van die weg;
b. op een afstand, minder dan 50 m van de hoeken van een weg, ge-
meten in de as van die weg;
c. op een voetpad ter breedte van 2.50 m of minder.
Artikel 7.
De vergunning kan worden geweigerd:
a. indien de benzinepomp zou worden geplaatst voor een ander perceel
dan dat, waarbij de pomp behoort;
b. indien de benzinepomp, bestemd voor verkoop aan derden, zou wor-
den geplaatst:
1. anders dan bij een bedrijf, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd voor
de verkoop van brandstoffen of voor het herstellen van motorrijtui-
gen in een gebouw;
2. anders dan bij een bedrijf, hetwelk uitsluitend of in hoofdzaak be-
stemd is voor het stallen van motorrijtuigen in een gebouw en waar-
van de nuttige vloeroppervlakte der bedrijfsruimte ten minste 150
m2 bedraagt;
3. bij een bedrijf, bestemd voor het stallen, onderhouden en herstellen
van rijwielen met hulpmotor;
een en ander met dien verstande, dat deze weigeringsgronden niet gelden
indien de Verkeerswet tegen lintbebouwing of het Rijkswegenreglement
van toepassing is.